Hij snijdt de knoflook, de pepers, de sjalotten en schuift ze in de olie. Liefde. Hij dept de garnalen droog en steekt de spaghetti in het kokende water. Liefde. Hij frituurt de peterselie kort in de kleine koekenpan en doet de garnalen in de andere pan. Liefde voor de kinderen. Hij giet een glas wijn leeg in zijn mond. Twee keer zoveel liefde, twee keer zoveel zorg. Alles wat ze nodig hebben gaat hij leveren en meer. De ontiegelijke hoeveelheid liefde die er altijd in dit huis aanwezig is geweest zal niet verminderen. Zweet plakt zijn overhemd vast aan zijn rug. Hij schenkt nog een glas wijn in. Vanaf de dag dat hij Sanne zag, veranderden hij en zij langzaam in een wij en dat wij breidde zich in het tweede decennium van hun verbond uit tot het collectief van een gezin, dat veelkoppig organisme. Hij en zij losten op, als golven in de zee. Vandaar dat hij nu geen flauw idee meer heeft wie hij is, hij weet alleen maar waar hij is: hier, in zijn huis. De explosie van verbazing op het gezicht van Sev als hij zoiets zegt. Hij plukt blaadjes van de basilicumplant in de vensterbank. Het raam is vies, hij moet het lappen als de zon er niet op staat. De bol mozzarella op het aanrecht doet hem aan haar lichaam denken. Hij legt de deksel precies op tijd scheef op de pan waarin de pasta kookt. Hij vindt het juiste mes en legt het klaar. Hij kookt zoals hij klust, een vonk inspiratie gevolgd door een strakke reeks precisiehandelingen.

Toen Krista tegen Sanne schreeuwde dat ze op moest houden papa pijn te doen, had hij even de ervaring gehad dat de wereld de verkeerde kant op kantelde. Alsof zijn kinderen hem moesten beschermen in plaats van hij hen. Maar daarna had hij begrepen dat het nog weer anders was. Er was geen sprake van beschermen of beschermd worden

in de poel waarin hun leven was veranderd. Hij en Krista en Ally waren één lichaam, één orgaan en toen Krista het over zijn pijn had gehad was dat ook haar eigen pijn geweest. Ze waren aangesloten op dezelfde pijn. Maar de liefde, de zorg en de spaghetti zullen de pijn verbergen en doen afnemen. Het zal ze aan niets, aan helemaal niets ontbreken. Het zal een huis vol leven, liefde en plezier zijn. Nu ze niet meer aan haar hooggespannen verwachtingen hoeven voldoen zal dat zelfs gemakkelijker worden. Nu het niet meer erg is dat Krista havo doet in plaats van vwo en Ally atheneum in plaats van gymnasium, nu hij niet meer aan allerlei vormen van zelfverbetering hoeft te doen – hardlopen, therapieën, iets nieuws leren, een taal, een instrument bespelen, het vreselijk vernederende van de suggesties die ze deed – nu hij kan doen en laten wat hij wil en de kinderen in alle rust hun niet uitblinkende zelf kunnen zijn, is het geluk bereikbaarder dan ooit. Eigenlijk is het alleen maar goed zo.

Eigenlijk is het een raadsel waarom hij zich altijd naar haar wensen had geprobeerd te plooien. Nu pas voelt hij, nu het niet meer hoeft, welke kramp dat opleverde. Welke ontspanning er over hem is gekomen, of toch op zijn minst bezig is over hem te komen. Hij veegt schillen en kruimels van het aanrecht in zijn hand en leegt die in de glimmende cilindrische – vreselijk onhandige, hij hoort het haar zeggen – afvalbak. Met het kartelmesje dat hij gebruikt voor de tomaten, snijdt hij in zijn vinger. Een kort moment, vlak voor hij het mes laat vallen en de pijn tot hem doordringt, stelt hij zich voor dat hij doorsnijdt. Bloed drupt op de houten plank en mengt zich met het sap van de tomaten voor hij zijn vinger in zijn mond steekt. Hij proeft de ijzersmaak, hij voelt het prikken van zijn speeksel in de wond. Hij voelt hoe een zuigende leegte hem van binnenuit besluipt.

Hij zou willen schreeuwen: dit was niet de afspraak. Dit was godverdomme niet de afspraak.

Hij legt het bestek op tafel. Een flits van de zoektocht naar de tafel, de perfecte tafel, een tafel bij het huis, de gesprekken erover, de gesprekken eraan, met haar, met anderen, vooral met haar. Hij schuift de krant opzij. Hittegolf houdt aan kopt de voorpagina die ritselt in de luchtstroom van de ventilator. Een blik tussen de half dichtgeschoven gordijnen door op de verlaten straat, het harde witte licht, de lucht die trillend opstijgt boven het hete asfalt, de slordige bollende lijnen op de tegels: stoepkrijt, herinnering die weg is voor hij haar te pakken heeft. Zijn handen op het tafelblad. Handen die niet bij zijn lichaam passen had Sev gezegd, wat hem in de war bracht. Zij vindt het de handen van een mollige man, Oscar is slank, aan de dunne kant. Er blijft een bloedvlek achter op het tafelblad. Hij zoekt in de la van de kast naar pleisters, hij roept de namen van zijn dochters in het trapgat. Als hij aan Sev denkt voelt hij dat in zijn buik. Hij voelt zich schuldig, maar hij weet niet jegens wie, overspelig, maar hij is niet meer getrouwd. Hij begrijpt niet hoe zij zo anders, zo dichtbij, maar toch zo anders, zo verschrikkelijk anders kan zijn dan hij. Geen relatie, alleen dit eiland in de tijd. Haar woorden. Hij schikt de kaas tussen de tomaten.l

‘Wat eten we?’ Ally gaat zitten. Haar magere kinderschouders steken uit haar hemd. Het sluike haar verbergt het grootste deel van haar gezicht.
‘Pasta. Waar blijft je zus?’ Hij zet een vol bord voor haar neer en een halfvol bord tegenover haar op Krista’s plek. Hij scheurt de basilicumblaadjes over de salade.
‘Ik heb geen honger.’
‘Daar’, wijst Ally zonder op te kijken haar zuster aan.
‘Wat nou daar?’
‘Is ze.’
‘Ze?’ Krista gooit haar telefoon in de mand op de kast – Sanne’s regel – en gaat met haar armen over elkaar aan tafel zitten. Oscar zet zijn eigen bord op tafel, zijn glas, water voor de kinderen.
‘Ik heb geen honger’, herhaalt Krista terwijl ze met iets wat nog het meest op woede lijkt naar haar garnalen staart. Verkeerde timing, denkt hij. Net nu zij bezig zijn zich van hem te verwijderen, hun identiteit in oppositie tot hun ouders te bepalen, net nu heeft hij ze nodig als een drenkeling zijn wrakhout. Geen weg terug, er is geen weg terug. Waren ze maar weer klein, was Sanne nog maar hier, had hij maar tijdig een ruk aan het stuur kunnen geven, geen idee wanneer dan, geen idee waarheen dan, al die tijd dacht hij dat ze op koers lagen – om de belachelijke metafoor maar door te trekken. Hij probeert de stuurse kop van zijn oudste te negeren. Ally zuigt een spaghettisliert naar binnen.
‘Lekker papa.’ Ally wel.
‘Fijn meisje.’
‘Mag ik van tafel?’
‘Nee.’
‘Ik word misselijk van die lucht.’
‘Ik wil dat je gewoon een hap neemt.’
‘Want?’
‘Ik heb het niet voor niks staan koken.’
‘Heb ik toch niet om gevraagd.’
‘Je kunt niet niks eten.’
‘Waarom niet?’
‘Dan ga je dood.’ Ally zegt het heel serieus.

Krista eet een minuscuul stukje peterselie. Ze denkt aan de blote bruine armen van Rafiq. Zijn huid glanst, misschien smeert hij er olie op, ze denkt aan het bord voor de winkel in exotische artikelen: ‘Marokkaanse zeep, het vloeibare goud.’ De ogen van Rafiq. Het haar in de nek van Rafiq. Hij zegt bijna nooit iets. Ze zou er alles voor over hebben om te weten wat hij denkt, ze weet zeker dat alles wat hij denkt de moeite waard is. Ze zou het misschien niet begrijpen. Maar hij heeft vast veel gedachten, verheven gedachten, en veel gevoelens, mooie gevoelens, niet zo banaal als die van haar. Ze denkt aan zijn mond, zijn lippen, en haar lippen. Niet aan denken, niet nu, straks, als ze alleen is en zich eraan kan overgeven, niet hier bij haar vader en zusje die met hun aanwezigheid de gedachte ontzuiveren – als dat een woord is. Ze ruikt de garnalen, ze ruikt het zweet van haar vader, ze ziet de van de olie glimmende deegslierten op haar bord. Sinds haar moeder weggelopen is, is haar leven interessanter geworden in de ogen van de anderen. Nu ze het gelukkige gezin kwijt is, nu ze los is, los van dat beeld, is ze groter dan eerst. Ze vraagt zich af of hij het weet, ze vraagt zich af wat hij van haar weet, wat hij ziet als hij naar haar kijkt, als hij al naar haar kijkt, echt kijkt, meer dan toevallig zijn ogen – zijn ogen! – op haar legt. Niet doen, niet denken, niet nu. Ally en Oscar hebben hun borden helemaal leeggegeten. Er zit vet op haar vaders kin. Haar moeder heeft hem verlaten. In een gesprek, waarvan het niet de bedoeling was dat zij dat hoorde, zei haar moeder dat ze van hem walgde. Ally geloofde het niet toen ze het haar vertelde, maar huilde er toch om. Ally is een kind, die wil alleen maar dat het goed komt, die heeft nog geen idee dat het huwelijk, een huwelijk, een huwelijk zoals Sanne en Oscar dat hadden, niets benijdenswaardigs heeft. Je zou doodgaan van saaiheid, doodgaan van verveling.

Krista bekijkt met behulp van de losse spiegel uit de gang en de spiegel aan de binnenkant van haar kastdeur haar billen

‘Mag ik bij Tirza slapen morgen?’
‘Kan Tirza niet bij jou slapen?’ Tirza rookt en komt uit een gebroken gezin. Tientallen keren hebben Sanne en hij het over gebroken gezinnen gehad, over het egocentrisme dat ze ontwaarden in de scheidingen om hen heen, over het effect op kinderen, over de feilloosheid waarmee je ze eruit pikt, die kinderen uit gebroken gezinnen, over de uitzonderingen die die regel alleen maar bevestigen. Oscar herinnert zich niet dat ze het hier ooit oneens over zijn geweest. Sev probeert een nieuwe dimensie aan het onderwerp te geven, haar vriendenkring zit vol alternatieve gezinnen en goed gelukte scheidingen. Misschien is zijn wereld een enclave, een subcultuur van brave burgers die eenmaal de grens over meteen vervallen tot hun dramatische tegendeel? Maar hij wordt er alleen maar triester van, ook van haar voorbeelden, hij gelooft er zo in, hij heeft er altijd zo met hart en ziel in geloofd, hij weet niet hoe kinderen anders dan in één huis thuis moeten zijn, hoe je anders dan in een tweespan op moet voeden, hoe de liefde kan werken buiten het gebeitelde verband. Hij weet niet hoe zijn toekomst iets anders kan zijn dan een gapende afgrond achter zijn opdracht ze in de volwassenheid af te leveren.
‘Waarom mag ik niet bij haar slapen?’
‘Ik zeg niet dat het niet mag.’
‘Dus het mag?’
‘Ik heb liever dat zij hier slaapt.’
‘Why?’ Langgerekt, een woord waarin meer weerzin past dan in waarom. Krista rookt niet, dat weet hij zeker. En ze drinkt ook niet, dat weet hij ook zeker. Hij moet extra streng zijn. Hij wil extra lief zijn. Hoe kan iemand een goede moeder zijn en daar op een dag ineens mee ophouden? Wat heeft hij gemist?
‘Ik vertrouw haar niet.’
‘Je vertrouwt mij niet.’
‘Ik vertrouw haar niet.’
‘Als ik niet bij haar mag slapen vertrouw je mij niet.’
‘Ik vertrouw jou wel.’ Sanne was goed in de omweg. En niet bang voor de snelweg. God, wat verafschuwt hij zijn verkeersmetaforen. Vlak voor Sanne het huis dan echt verliet, hem verliet, hen allemaal verliet, begon zij in hun gesprekken nieuwe termen te introduceren, oprechtheid bijvoorbeeld noemde ze ineens sincerity. Daardoor wist hij dat ze het niet van zichzelf had. Dat ze het van hem had. Met wie was hij nou eigenlijk in gesprek? Afgelopen week appte ze: ‘jullie willen mij dood hebben.’ Klopt niet. Maar het zou wel iets oplossen.
‘Nou? Dus?’
‘Wat?’
‘Pap!’
‘Ja!’
‘We gaan niet uit.’
‘Wat doen jullie dan?’
‘Gewoon niks.’
‘Wat is niks?’
‘Weet ik veel. Niks. Chillen. Kletsen. Netflixen.’
‘Niet roken.’
‘Oké.’
‘Niet drinken.’
‘Oké.’ Het gemak waarmee ze hem geruststelt. De kinderachtigheid van ouders. Oscars onvermogen om te kunnen bedenken dat zij liegt.

Oscar ruimt de tafel af. Ally ruimt de vaatwasser in. Hij schenkt de fles wijn leeg in zijn glas. Die fles was vanmiddag nog vol. Een jaar geleden, of misschien twee, besloot Sanne dat er door de week niet meer gedronken werd. Het was geen voorstel, en het gold niet alleen voor haarzelf. Ook het besluit zelf werd hem trouwens niet medegedeeld, het was er ineens en er werd aan gerefereerd alsof het een feitelijkheid was. Nee, het is woensdag, kon ze zeggen als hij haar een glas wijn aanbood, op zo’n manier dat hij o ja het is woensdag dacht en zelf ook geen glas nam, aan het aanrecht een glas water dronk als om zichzelf voor te houden dat er dorst ten grondslag lag aan zijn idee. Hoe kan het dat hij niet had geprotesteerd, en het ook niet als een probleem zag, er nooit

echt een gedachte aan gewijd heeft, soms stiekem een glas wijn dronk in de keuken, of een glas bier in een café op weg naar huis. Stiekem. Hoe kan het dat die dingen nu pas voor verbazing zorgen? Hoe kan hij aan Sev uitleggen hoe dat werkt, hoe dat werkte, wie hij was – wie hij misschien nog steeds is, maar dan verloren in te vrije ruimte.

Het pak vla dat hij uit de koelkast pakt, vla zal ze toch wel eten, hij zal er vlokken op strooien –

‘Krista!’ Oneindig traag slaat ze haar ogen op. Ze kijkt hem aan.
‘Ja?’
‘Heb jij die vla opgegeten?’ Het pak is leeg, het staat leeg in de koelkast.
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Er was niets anders!’
‘Hoe bedoel je: er was niets anders?’
‘Jezus, hoe kan ik dat nou anders bedoelen dan precies zoals ik het zeg.’ Die ogen, die slome oogopslag, die totale onbewogenheid. Hij wil tegen haar schreeuwen. Dat hij alles voor ze doet, verdomme. Dat ze vroeger zo lief was. ‘Ik ga naar boven.’ Hij zegt niets, hij laat haar gaan, hij kijkt haar na, haar uitgeschoten lijf, half kind en half… ja, wat eigenlijk? Hij probeert de fles nog eens leeg te schenken in zijn glas.
‘Ik hoef geen toetje.’ Ally vlindert een kus op zijn wang en gaat ook. Nog geen twintig minuten nadat ze naar beneden kwamen, zitten ze weer boven. Hij likt met zijn vinger langs de rand van de pan en zet de espressomachine aan. Flits van een discussie over dat apparaat. Niet doen. Niet als een idioot alles aflopen, die parade van alledaagse fragmenten die een huwelijk is. Hij pakt zijn telefoon uit de mand, werktuigelijk erin gelegd, een van de duizend dingen waar hij nooit meer vanaf komt.

Drie berichten. Hij leest alleen Sev.

Morgenochtend als de meisjes nog slapen gaat hij erheen, naar het kleine appartement met het magistrale uitzicht. Als hij komt veegt ze de meeste troep de kamer van haar zoon in, achter de deur die hij nog nooit geopend heeft, een van de vormen van bezwering van het onbestemde schuldgevoel, dat hij haar kleine jongen niet lastigvalt met zijn bestaan. Sev lacht om die nutteloze omzichtigheid. Ze wil juist dat zij elkaar ontmoeten. Of niet? Ze maakt koffie voor hem. Ze kleedt zich uit, niet sensueler dan de handeling zelf. Ze gaat in bed liggen. Ze legt haar armen om hem heen. Ze is gretig. Ze doet dingen die Sanne niet deed. Hij verdrinkt eerst in zijn schaamte, en dan laat hij zich grijpen door zijn tijdelijke geluk. Morgen.

‘Pap?’ Hij voelt zich betrapt.
‘Ally?’

‘Ik ga nog even naar Isabel.’ Ze neemt haar racket mee. Ze trekt de voordeur dicht. Ze loopt over de smalle strook schaduw langs de huizen, ze springt over de wit-roze kronkels op de stoep. Het is heet, al zo lang dat het eindeloos lijkt. Door de blauwalg kan er niet worden gezwommen in het water vlak bij hun huis. Door de toestand gaan ze niet op vakantie. Het is de raarste zomer die ze ooit heeft gehad. Ze laat haar tennisracket bij elke linkerbeenstap stuiteren op haar knie. Als je alle uren dat ze tegen de raamloze muur van de school hebben getennist achter elkaar plakt zou je een week lang ononderbroken kunnen tennissen. Ze stelt het zich voor. Er moet dan licht in de bal, of misschien kan er glow-in-the-dark verf op, maar misschien glowt dat niet een hele nacht lang? of misschien sla je de glim er wel uit? Isabel en zij rekenden altijd van alles uit, zoals alle uren die ze samen doorbrachten, of de minuten die ze tot nu leven, een race tegen de klok want tijdens het uitvoeren van de som verandert het al. De laatste tijd wil Isabel meestal niet, niet tennissen en niets uitrekenen, ze wil kletsen. Maar Ally weet niet wat ze moet zeggen, meestal gaat het over de jongens uit hun klas, of over de acteurs uit Oasis Parcs die Ally niet uit elkaar kan houden, omdat ze niet vaak genoeg kijkt, omdat ze er geen bal aan vindt. Op school doet Isabel meestal alsof Ally niet bestaat. Hier in de straat en op het pleintje stellen ze elkaar onophoudelijk teleur. Ze denkt aan vroeger, aan een bepaalde paarse bloes van mama die zacht was tegen haar wang als ze op schoot lag, ze kan zich haast niet voorstellen dat zij het was die daar lag, dat zij precies een meter groot was, de streep op de muur naast de deur in de kamer is het bewijs, vijf jaar, honderd centimeter, precies. Toen Sanne zei dat ze wegging omdat hun leven haar verstikte, toen ze dat zei, toen Ally besloot dat ze haar nooit meer mama zou noemen, stond haar moeder naast die meterstreep, naast de vijfjarige Ally-aanduiding. Dat was ik, ik was daar, ik was ooit precies de ruimte onder de streep, dacht ze. Hoe kun je een herinnering die alleen maar een gevoel is vasthouden? Het is zoals een vogel vangen, als je hem hebt gevangen kun je hem goed bekijken maar dat wat hem een vogel maakt kan hij dan niet meer doen. Of zoiets. Dit heeft ze uit een boek. Hoeveel ze hoorde bij haar moeder, ooit, zit in de paarse gladheid van die bloes. Ze mist haar. En doordat Sanne er niet is moet ze behalve over haar ineens ook over haar vader nadenken, haar vader die stiekem huilt in de keuken. Ze loopt het huis van Isabel voorbij naar het plein bij haar oude school. Ze noemt hem papa, hem wel. Ze laat zich troosten ook al heeft ze geen verdriet, niet echt, het is veel onduidelijker dan dat, ze laat zich troosten omdat het hem troost. Op het muurtje schuin aan de overkant zitten de jongens die er altijd zitten. Afghanen zegt Krista, Marokkanen zegt Isabel. Ally weet alleen dat die landen niet bepaald naast elkaar liggen. Vanaf de hoek van de straat slaat een vreemde vrouw haar gade. Ze legt twee tennisballen aan haar voeten en slaat de derde tegen de muur. Hoog, laag, een stuiter, geen stuiter. Haar staart danst op haar rug.

In hun huis om de hoek dweilt Oscar de vloer, hij denkt aan de theorie die zegt dat je een periode, zoals een huwelijk, niet meer kunt zien zoals die werkelijk was, door het effect dat het einde van die tijd heeft op je gevoel erover. Boven hem bekijkt Krista met behulp van de losse spiegel uit de gang en de spiegel aan de binnenkant van haar kastdeur haar billen. Aan de andere kant van het water, in het spartaans ingerichte huurappartement in dezelfde straat waar ze woonde als student, boekt Sanne twee vliegtickets, naar Stockholm. Door het sproeiverbod verdorren in de hele stad de tuinen en parken.


Eindeffect 1 is in samenhang te lezen met Eindeffect 2, dat in het septembernummer van Das Magazin staat, en met Eindeffect 3 in De Gids van komend najaar. Marijke Schermer is roman- en toneelschrijver. In 2013 debuteerde ze bij Van Oorschot met Mensen in de zon, vorig jaar verscheen de roman Noodweer.