Omdat het leven een onoverzichtelijke opgave is, kan het handig zijn het verloop ervan samen te vatten in een beeld. In de Psychomachia van de vierde-eeuwse Spaanse dichter Prudentius is het menselijk bestaan een slagveld waarin de Deugden het opnemen tegen de Ondeugden. De auteur van Elckerlijc (vijftiende eeuw) ziet het leven als een reis. Het is geen toeval dat beide werken een christelijke signatuur dragen, want ook Jezus mocht graag parabels gebruiken om zijn volgelingen het rechte pad te wijzen.
De allegorische methode heeft grote nadelen. Ze richt zich op algemeenheden, niet op concrete situaties van individuen. De auteur suggereert dat hij weet hoe het leven in elkaar steekt, en een morele inslag is bijna onvermijdelijk. Maar het grootste probleem is de hopeloze voorspelbaarheid ervan. Heb je eenmaal een overkoepelende metafoor bedacht, dan is het verder een kwestie van invullen. Daarom is de allegorie al een eeuw of twee geleden in onbruik geraakt. Mark Boog heeft in De encyclopedie van de grote woorden (2005) nog een poging gedaan het genre nieuw leven in te blazen, maar dat heeft zijn zwakste bundel tot nu toe opgeleverd.
En overal de kinderen
kinderen om ons heen
de stemmen
de houten torens
de kinderen als vogels
en ik
en de vogels
in de lucht
de snavels met hun
godganse honger
en de vleugels
die hen ver weg voerden
zo ver
weg van mij
De tere bloemen van het verstand van Myrte Leffring (1973) biedt het allegorisch verhaal van ‘een vrouw’ die 23 gedichten lang bij een brug rondhangt en deze moeizaam beklimt in de hoop de overzijde te bereiken, maar je kunt rustig zeggen dat het allemaal niet erg opschiet. Onderweg baart ze de tweeling Lot en Noodlot, vecht ze met de spijt, ‘uitputting en waakzaamheid gingen hand in hand’, ‘rafelige brokken wrok en lafhartigheid/ omhelsden elkaar’ en vergiffenis ‘keek welwillend en sloeg de vrouw/ met een takkenbos om de oren’.
Leffring moet vermoed hebben dat zo’n pilgrim’s progress, ook al is er in dit geval geen goede afloop, dood in de pot is. Daarom heeft ze de allegorie gereserveerd voor de linkerpagina’s en ertegenover steeds een lyrische mijmering of hartekreet geplaatst, waarin een ik de teloorgang van een huwelijk verwerkt. Die ik is een vrouw, en in de loop van de bundel raken de beide stemmen steeds meer met elkaar verweven. Je zou de rechterpagina’s kunnen lezen als de gedachten van de vrouw op de brug, of ze kunnen zien als een concreet geval van de reguliere rampspoed waaruit een mensenleven nu eenmaal is opgebouwd.
De constructie van de bundel is zonder meer vakwerk, je kunt zien dat de dichter lang heeft zitten passen en meten tot alles op de goede plek stond. Het verhaal is echter flinterdun en de afzonderlijke strofen en regels zijn niet sterk genoeg om een sceptische lezer over de streep te trekken. Wat Leffring ook probeert, er zit geen leven in dit maaksel.
Het eerste gedicht begint zo:
Het licht leek van vloeipapier
en gaf een schijn van vrede
en verdraagzaamheid
Afgezien van ‘vloeipapier’ is dit een opeenstapeling van nietszeggende abstracta. Dan wordt onze Elckerlijc geïntroduceerd:
een vrouw stond voor een brug
deed een stap naar voren
en nog een
en nog een
Ze twijfelt langdurig, gaat met de moed der wanhoop op weg, maar gelukkig is ze niet helemaal alleen: ‘verlangen keek vanuit/ de lucht naar haar’. Haar gedachten worden zwart, of wit, ‘wat bijna hetzelfde is’ en de brug blijkt lang en hoog. Zo nu en dan komt ze lotgenoten tegen, het weer zit niet mee en er hangen wensen in de lucht die wit of zwart zijn, want dat maakt dus niet uit.
De lyriek op de rechterpagina’s begint veelbelovend, alleen al omdat het ritme enige warmbloedigheid verraadt:
En door de bossen
door de klamme, warme bossen
hand in hand
lopen om het lopen
om het voelen van je benen
het voelen van je rug op zomergrond
Het liefdesverhaal speelt zich af in een bosrijke omgeving aan zee, met vogels en maanlicht, twee mensen vloeien in elkaar over en drijven van elkaar af, en intussen worden er kinderen op de wereld gezet:
en het was stil in
het huis van de moeder
de vader ging op reis
beloofde iets, van alles
en niemand zag hem terug
In een van de brugscènes denkt de vrouw aan een vader en een moeder ‘in een andere tijd’. Terwijl ze haar dorst lest met ‘smartelijke herinneringen’ staat er ineens een man voor haar, die haar een paar ringen overhandigt. ‘Met goud en zilver zocht de vrouw/ een richting om in te slaan’, en zie: ‘elke richting bleek de juiste’. Op de tegenoverliggende bladzijde vertelt de lyrische stem: ‘We wijken van de paden af/ en elke richting is de juiste’. Wat Leffring hier over richting zegt is tekenend voor haar poëzie, die iets zeer willekeurigs heeft. Iedereen kan een allegorie bedenken, maar waar het om gaat is bezieling.