Bij sommige films zie je eigenlijk al aan de eerste paar minuten dat het helemaal fout zit. Villa des Roses van de Belgische regisseur Frank van Passel (1964) begint tot je verbazing met grijze, geënsceneerde beelden van gevechtshandelingen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Het voornaamste karakter van de film, de jonge Duitser Richard Grünewald, steekt zijn hoofd boven het slagveld uit en prevelt spijt over zijn vroegere levenswandel in het Parijse pension Villa des Roses. Op de achtergrond zie je lichtflitsen, ter verbeelding van ontploffende granaten. Dan zie je een gedeeltelijk geanimeerde prentbriefkaart van Parijs rond de eeuwwisseling en gaan we terug naar de tijd waarin zich de feitelijke handeling van de film voltrekt.
Het staat een regisseur natuurlijk vrij een eigen interpretatie te geven van een boek dat algemeen geldt als een hoogtepunt in de Nederlandse literatuur. Velen van ons zijn al in onze middelbare schooltijd in aanraking gekomen met de eerste roman van Willem Elsschot uit 1913 en bewaren daar zoete herinneringen aan. Op meesterlijke wijze voert Elsschot ons binnen in de sfeer van een Parijs pension dat betere tijden heeft gekend en dapper poogt een zekere standing hoog te houden. Het is proza dat, zoals Gerard Walschap eens schreef, «is opgeschreven met het hart van een liefhebbende moeder, in de taal van een deurwaarder».
Frank van Passel heeft van het boek kennelijk niets begrepen; niets van de sfeer, de karaktertekening en de diepere motieven van de dramatische handeling. Dan neem je al gauw je toevlucht tot zon absurde ingreep als die Eerste Wereldoorlog, waarvan in het boek op geen enkele wijze sprake is. Het boek is nota bene geschreven in 1913, toen nog niemand er enig vermoeden van had dat de wereld na 1914 nooit meer dezelfde zou zijn. Er die oorlog bijhalen is goedkoop effectbejag geweest, en dat is het kenmerkende voor de hele film.
In de film is het statige pension verworden tot een bouwval boven een metrobuis, die elk moment ineen kan zakken. Als er een metrotrein voorbij dendert, staat het hele gebouw te schudden op zn grondvesten en raken de kamerbewoners bedekt met grote hoeveelheden plafondkalk. Alles kraakt en is in verval en vergeven van ongedierte. Je kunt goed zien dat men zich bij de art-direction onbeheerst heeft mogen uitleven. De film is op deze manier een karikatuur van het boek. Hetzelfde geldt voor de uitbeelding van de pensiongasten. Zo is de deftige, 92-jarige en dementerende mevrouw Gendron, volgens het boek een der financiële steunpilaren van het pension, in de film in de interpretatie van Dora van der Groen een soort uit een spookhuis opgediepte waanzinnige heks. Dat gaat je, naarmate de film vordert, steeds meer irriteren: de oppervlakkige en gemakkelijke domheid die uit zon opvatting blijkt. Geen van de voornaamste karakters in de film komt ooit echt tot leven. Zelfs de fatale liefde die het dienstmeisje Louise gaat voelen voor de trouweloze pensiongast Grünewald, toch het dramatische hart van het verhaal, laat je op den duur volkomen onverschillig. Al doen Julie Delpy (An American Werewolf in Paris, Trois couleur bleu, blanc en rouge) en Shaun Dingwall (als Grünewald) reuze hun best. Het is dodelijk voor de geloofwaardigheid van de film dat je de hele tijd het gevoel hebt naar iets te kijken wat gemaakt en onecht is, zonder dat dit als stijlmiddel de bedoeling was.
Kenmerkend is in dit verband de rol van de hartsvriendin van Louise, de keukenhulp Ella (Shirley Henderson, onder andere Trainspotting). Ze vormt één groot, kakelend anachronisme en doet eerder denken aan het jongere zusje van Janis Joplin dan aan iemand die zich beweegt en gekleed gaat en praat als een Parijs dienstmeisje uit het einde van de negentiende eeuw. («Oh, fuck!»)
Wat ook niet helpt en er zeer toe heeft bijgedragen dat het zon miskleun is geworden, is het feit dat het een Engels gesproken film is. Dit ten gerieve van de Engelse producenten, die natuurlijk ook meteen met Engelse acteurs op de proppen kwamen. Hoe moest dat nu, met een pension dat in Parijs is gesitueerd? Daar heeft men toen het volgende op gevonden: weg met het Franse echtpaar Brulot dat het pension was begonnen en waar het boek mee begint. Die gaan we vervangen door Britse immigranten. En tja, dat de pensiongasten verder toevallig allemaal Engels spreken, daar moet men maar niet moeilijk over doen.
Het boek is hier en daar geplunderd om er commercieel gebruik van te maken. Je kunt je afvragen hoe de erven Willem Elsschot erop zullen reageren. En hoe de rechten zijn geregeld. Dat Villa des Roses heel goed op een integere manier kan worden gedramatiseerd, bewees Walter van der Kamp al in 1968 met zijn televisieversie van het boek. Nog levendig staat me Wil van Selst als de blonde, charmerende Grünewald voor ogen.