Van tevoren wist ik hoe de documentaire Amy zou aflopen. Sterker nog, ik kende de hele verhaallijn wel zo’n beetje – zoals ongetwijfeld iedereen in de bioscoopzaal.

In 2007 had ik haar zien optreden tijdens Rock Werchter, tussen twee gecancelde optredens op Pinkpop en het North Sea Jazz Festival in. Ik herinner me een wankel vogeltje, frunnikend aan haar jurk, veel te klein voor het podium en de mensenmassa die zich daarvoor uitstrekte. Ik herinner me het ongemak bij iedereen om me heen, de oneerlijkheid van al die duizenden mensen tegenover één, maar ook de collectieve nieuwsgierigheid, die – inmiddels – meer te maken had met een honger naar schandaal dan met haar kwaliteiten als zangeres. Ook weet ik nog heel precies waar ik was toen ik vernam van haar overlijden, vier jaar later: op een terras in Berlijn, te midden van een groep vrienden, we dronken bier uit grote pullen. Arme Amy zeiden we tegen elkaar. Wat een tragiek. Proost.

En toch, tijdens het bekijken van de film betrapte ik mezelf er meermalen op dat ik, ondanks alles, een zekere hoop koesterde op een minder ongelukkige afloop. Het is natuurlijk idioot zoiets te hopen, de overtreffende trap van tegen beter weten in.

Wat maakte me zo irrationeel? Ik leefde extreem met Amy mee. Daar was die hele film op ingericht, en niet altijd even subtiel, maar het valt moeilijk te ontkennen hoe bijzonder getalenteerd, slim en grappig ze was voordat ze definitief richting de afgrond raasde. (Tijdens een vroeg televisie-interview vraagt de presentator of ze niet te erg gevormd wordt door haar management, dat eerder de Spice Girls voorzag van een kant en klaar imago. ‘Nou’, antwoordt ze, haar duimen en wijsvingers tegen elkaar in een driehoekje, ‘ze probeerden me wel in een driehoekje te stoppen, maar dat paste niet echt.’)

Arme Amy zeiden we tegen elkaar. Wat een tragiek. Proost

Als een klein kind bij een poppenspel wilde ik naar de Amy op het scherm roepen dat ze moest uitkijken. Ik wilde haar in de juiste richting duwen, haar wijzen op alle schurken die haar van achter probeerden te besluipen. Je kunt dat empathie noemen, maar daarmee kom ik niet weg. Ik huilde niet toen Amy doodging, ik huilde wel tijdens de film. Mijn tranen hadden, vrees ik, meer te maken met het verhaal dat de documentairemaker van haar had gemaakt dan met haar eigenlijke leven.

Ik peins er wel vaker over wat dit door films en boeken gegenereerde type inlevingsvermogen nu eigenlijk over je zegt. Wanneer ik als kind dagen in zak en as was van een zielig boek – dat gebeurde om de haverklap – prezen mijn ouders mijn empathische vermogens. Toen de broer van een klasgenootje werd doodgereden door een vrachtwagen was ik daarvan onder de indruk, maar toch niet werkelijk verdrietig. Ik herinner me dat haar moeder de klas in kwam om te vertellen dat we het graf mochten bezoeken maar niets mochten veranderen aan de opstelling van knuffels, bloemen en kaarsjes. Ik kon me niet indenken waarom dat belangrijk was voor haar.

Om de zoveel tijd verschijnt er wel ergens een jubelbericht over hoe romans en films ons tot empathischere mensen zouden maken. Onderzoek heeft uitgewezen! Ik vraag me af hoe je zoiets überhaupt onderzoekt. Geëmotioneerd raken van een verhaal is één ding, maar hoe weet je of die geplengde tranen ook buiten het boek of het doek iets waard zijn? Hoe meet je het verschil tussen krokodillentranen en empathie die in het werkelijke leven, nou ja, zin heeft?

Dat je van (fictieve) verhalen emotioneel intelligenter kunt worden, betwijfel ik niet. Ik geloof zelfs dat het oer-bestaansrecht van fictie is gelegen in het teweegbrengen van zoiets als catharsis. Je merkt dat op begrafenissen: tijdens de toespraken word je in de gelegenheid gesteld te doen waarvoor je bent gekomen – de overledene herinneren en om hem treuren. Er worden verhalen verteld, die niet per se onwaar zijn, maar die de werkelijkheid wel comprimeren, verhevigen en hem daarmee, hoe je het ook wendt of keert, verdichten. Eigenlijk is de begrafenis op zichzelf al zo’n verhaal. Op die van Amy droeg haar manager, Raye Cosbert, ineens een keppeltje. Hij deed dat waarschijnlijk uit respect voor een traditie die niet de zijne was maar wel de hare. Hij deed het ook, daar twijfel ik niet aan, om zich dichter bij haar familie te plaatsen, zich te onderscheiden van de overige bezoekers, te laten zien dat hij het, op de een of andere manier, echter begreep dan de anderen. Tussen empathie en aanstellerij zit een grijs gebied dat zich uitstrekt over alle delen van het menselijk brein.

In haar essay The Empathy Exams zoekt schrijfster Leslie Jamison naar een bruikbare definitie van empathie. Op een gegeven moment noteert ze: ‘Empathy means realizing no trauma has discrete edges.’ Precies daarin schuilt volgens mij het verschil tussen krokodillentranen en zinvol medeleven. Pas wanneer we ook buiten de narratieve context van films en boeken in staat zijn ons in te leven in anderen is ons medeleven iets waard. Net zo min als trauma kent het leven discrete afbakeningen. Dat erkennen is al heel wat. In de tussentijd is het raadzaam zo veel mogelijk goede boeken te lezen en mooie films te zien.