Dat is een op zijn zachtst gezegd curieuze kritiek, want het ontbreekt toch zeker niet aan zelfspot in Raamgracht 4. Tal van passages zijn juist doordrenkt van een Koos-Takachtige dramatiek over de hybris en vergeefsheid van het journalistieke bedrijf. En in tegenstelling tot het soortgelijke boek dat journalist Dick Verkijk onlangs op de markt bracht (Van pantservuist tot pantservest: Zestig jaar (on)journalistieke ervaringen) toont Cornelissen zich in het geheel niet rechthaberisch. Verkijk laat zich van de nogal verongelijkte kant zien als hij in zijn memoires verhaalt van moeizame expedities met minitent en thermoskan langs de diverse brandhaarden van de Balkan, en toont zich bitter over de wijze waarop nimmer van hun bureaustoel wijkende types als Jan Blokker zijn pionierswerk zouden hebben genegeerd.
CORNELISSEN is veel meer in staat het belang van zijn lange journalistieke carriŠre te relativeren. Hij geeft royaal toe dat hij er vaak naast zat, spoken najoeg, verkeerde mensen op een voetstuk plaatste. Cornelissen maakt er geen geheim van dat hij al die jaren als lid van Trotski’s Vierde Internationale fors werd aangetrokken door het conspiratieve gedachtengoed, waardoor hij naar eigen zeggen meer dan eens een ‘faux pas’ maakte.
Zie bijvoorbeeld de passages over A.V.F. van der Gouw, de gewezen Vlaamse SS'er die eind jaren zestig enorme faam onder provo’s en ander opstandig volk genoot vanwege zijn internationale politiek-monetaire schandalenkroniek Alias Texeira. Terugkijkend is Van der Gouw niet meer de grote profeet van de ware verhoudingen in Nederland waarvoor Cornelissen hem die jaren hield, maar eerder een wat pathetische fantast.
Op dezelfde manier neemt Cornelissen afstand van Weinreb, die hij in zijn Vrij-Nederlandtijd toch als eerste naar voren schoof als slachtoffer van duistere intriges aan de top van de Hollandse piramide. Hoewel Cornelissen later nog ontdekte dat de vervolgers van Weinreb bij het Riod niet bepaald zuiver op de graat waren, wil hij toch niets meer te maken hebben met de postume bescherming van de joodse econoom en godsdienstgeleerde.
Helemaal mea culpa is de knieval van Cornelissen voor zijn favoriete bˆte noire prins Bernhard. Als VN-onderzoeksjournalist rustte Cornelissen niet voordat de onderste steen boven kwam over het diabolische dubbelspel dat de prins voor, tijdens en na de oorlog zou hebben gespeeld. Die queeste bracht hem in de National Archives in Washington en vele andere plekken op de wereld, maar in Raamgracht 4 blijft er van al die verbetenheid niet veel over. Bernhard, zo luidt de slotsom, is toch niet meer dan een ‘leichter Vogel’, eerder naãef dan doortrapt.
Er zit in dat pareren van vroegere passies iets vermoeids, maar het maakt het lezen van Raamgracht 4 wel tot een louterende ervaring. Mijn persoonlijke favoriet is het relaas over de expeditie die Cornelissen begin jaren tachtig - dus na pakweg twintig jaar trouwe dienst bij Vrij Nederland - onderneemt in het Verenigd Koninkrijk, alwaar hij met fotograaf Eddy de Jongh op zoek gaat naar tegen Thatcher rebellerende mijnwerkers. De verslaggever en de fotograaf, beiden gezegend met decennia aan ervaring, doorkruisen dagenlang per auto het apocalyptische landschap van Noord-Engeland en Schotland, maar hun fact finding mission wil maar niet uit de startblokken komen. Cornelissen schrijft: ‘We reden half Schotland door, maar een werkende mijn, in dit geval een stakende mijn, vonden we niet.’
Dat zijn toch geen confessies van de soort waarmee een zichzelf bewierrokende autoriteit gaarne te koop loopt. Toch strooit Cornelissen kwistig met dit soort anekdotes. Hij blijkt geheel doordrongen van de relativiteit van het journalistieke bedrijf. Max Pam zit met andere woorden de boel ernstig te verdraaien als hij Raamgracht 4 afschildert als een staaltje van excessieve autobiografische persoonsverheerlijking.
De beweegredenen voor een dergelijke minne kritische behandeling laten zich raden. Men raadplege het persoonsregister van Raamgracht 4, bij de letter P. En jawel, daar komt de aap uit de mouw. Pams naam duikt op in een vertrouwelijk VN-redactiememo uit de jaren zeventig over eventueel nieuw te recruteren journalistiek talent. ‘Te licht en te lui’, luidt de beoordeling van een niet nader benoemde Hoge Autoriteit ter redactie. De scheidslijn tussen letterkundige kritiek en persoonlijke vendettagevoelens blijkt weer aan aan de dunne kant.
Zo zullen er nog heel veel andere scribenten moeite hebben met de objectieve beoordeling van Raamgracht 4. Want iedereen die in de jaren zestig en zeventig iets te betekenen had in de woelige wereld van de weekbladjournalistiek, komt er in voor en meestal in niet al te positieve zin.
IGOR CORNELISSEN was 34 (!) jaar in trouwe dienst bij Vrij Nederland. Hij maakte de bloeitijd van het blad mee, was met zijn nimmer aflatende stroom aan onthullingen over het nationale oorlogsverleden (door Karel van het Reve eens getypeerd als ‘lange stalinistische lappen’) een van de motoren van de onstuimige en jaloersmakende groei van het abonnementenbestand van een luttele 20.000 naar 80.000. Maar dit alles heeft er niet toe mogen leiden dat Cornelissen al te warme gevoelens voor zijn directe collega’s ontwikkelde. Integendeel, behalve de in 1969 gedwongen afgetreden VN-hoofdredacteur Mathieu Smedts en Cornelissens collega-redacteur Martin van Amerongen krijgt bijna iedereen in en rondom de gouden VN-stal van de jaren zeventig een forse douw.
Vooral het koningskoppel Rinus Ferdinandusse en Joop van Tijn moet het zwaar ontgelden. Met Ferdinandusse liep het al vanaf het prille begin mis. Cornelissen was nog in zijn proeftijd toen hij in januari 1962 door collega Ferdinandusse op straat werd aangehouden omdat hij te lang deed over het ophalen van een foto bij een belendend bedrijf. Sindsdien is het niet meer goedgekomen tussen de twee.
Cornelissen hekelt Ferdinandusse, opvolger van de door hem innig omarmde Smedts, als zijn absolute tegenpool. ‘Hij was de Grote Ontmoediger, de Eeuwige Demotivator’, zo schrijft Cornelissen over de man die gedurende drie decennia de hoofdredactionele scepter over hem zwaaide. Ferdinandusse, afkomstig uit een streng gereformeerd Zeeuws milieu, had blijkbaar geen feeling voor de bonte estafette van trotskistische splintergroeperingen, doldrieste anarchisten, vermeende Englandspiel-slachtoffers en neonazistische dubbelagenten die Cornelissen, telg van een joods geslacht uit Zwolle, wekelijks in de kolommen van Vrij Nederland opvoerde.
DE WEERZIN die Cornelissen ontwikkelde jegens Joop van Tijn was zo mogelijk nog groter. Van Tijn, het paradepaardje van Vrij Nederland, was de lieveling van Ferdinandusse. De pen van Cornelissen vibreert ondanks het te vroege heengaan van zijn oud-collega nog altijd van oprechte woede als hij in herinnering roept hoe Ferdinandusse tijdens redactievergaderingen weer eens opmerkte dat ‘Joop de krant had gered’. Van Tijn was een legendarische schnabbelaar, en was in de ogen van Cornelissen veel te weinig actief voor het weekblad om zoveel lof te krijgen.
Helemaal onvergeeflijk vond hij de wijze waarop Van Tijn in 1976 de Lockheed-crisis onder zijn hoede nam. Cornelissen zat op dat moment al jaren achter het definitieve bewijs des prinsens fundamentele onbetrouwbaarheid aan, en het verschijnen van het rapport van de commissie-Donner over Bernhards financi‰le relaties met de Amerikaanse vliegtuigfabrikant zou voor hem dus eigenlijk een historische mijlpaal moeten zijn. Helaas: collega Van Tijn ontfermde zich over de primeur en schikte zich volgens Cornelissen geheel naar de regie-aanwijzingen die premier Den Uyl op de achtergrond zou hebben gegeven. ‘Het valt te hopen dat verreweg de meeste sympathie en het grootste medeleven zal uitgaan naar de enige die dat de komende tijd werkelijk nodig heeft’, schreef Van Tijn op 28 augustus 1976 aan het slot van de VN-primeur over het verschijnen van het rapport-Donner. ‘Ze heeft daar het volste recht op.’
Cornelissen kan ruim twintig jaar na dato nog altijd in woede ontsteken over zoveel gedienstigheid. ‘Zo riep Joop van Tijn de lezers van het socialistische en (dacht ik) republikeinse weekblad op om sympathie te betuigen aan degene die, enkele jaren later, bijna zijn schoonmoeder werd’, schrijft hij, met een sneer naar de hartelijke betrekkingen die later zouden opbloeien tussen Van Tijn en Irene von Lippe-Biesterfeld.
HET WAS, aldus Cornelissen, niet de eerste en niet de laatste keer dat Vrij Nederland - toch de godenhemel van journalistieke onafhankelijkheid - zich plooide naar de wensen van het hoofdkwartier van de PvdA. Zo bericht hij ook van een later gedane ontdekking waaruit blijkt dat Rinus Ferdinandusse als hoofdredacteur van Vrij Nederland bij reclameman Cees van Staal een geheime bijbaan had als mediatrainer van Joop den Uyl. Dezelfde Den Uyl die in de jaren zestig verontrust naar de hoofdredacteur van Vrij Nederland belde hoe men het in het hoofd haalde om de revolutionair Cornelissen als verslaggever naar het partijcongres van de sociaal-democraten af te vaardigen.
Ook andere collega’s bij het weekblad krijgen ervan langs, op Martin van Amerongen na, Cornelissens trouwe steunpilaar in het lijdzame verzet tegen het duo Ferdinandusse-Van Tijn. (Curieus in Cornelissens boek is overigens dat Van Amerongens gestalte als ‘lang’ wordt omschreven.) Cornelissen laat zich van zijn meest misantropische kant zien als hij de werksfeer onder de collegae beschrijft. Met nauwelijks verholen woede schrijft hij over de serviliteit die de gemiddelde Vrij-Nederlandredacteur aan de dag zou leggen tegenover de absolute autoriteit van Ferdinandusse-Van Tijn. ‘Ik heb ze bijna allemaal zien buigen, zweten, wringen en opnieuw buigen. De meeste collega’s vertoonden een rare combinatie van bewondering en angst. De angst om buiten de boot te vallen. Men rook, men wist, men voelde waar de macht lag’, schrijft hij.
Nee, Cornelissen had niet veel op met zijn VN-broeders en -zusters. Met minachting bezag hij de eind jaren zeventig onstane trend om meerdere redacteuren aan ÇÇn stuk te zetten. ‘Men kruipt niet in elkanders naamkader’, zo luidt een van zijn journalistieke geboden.
DE LEZER die hoopt dat met het verschijnen van Raamgracht 4 eindelijk wordt onthuld wie de kwade genius was achter de (interne?) hate-mail die eind jaren zeventig bij de Vrij-Nederlandredacteuren in de bus viel, komt helaas bedrogen uit. Cornelissen genoot naar eigen zeggen de twijfelachtige eer om als eerste een dergelijk epistel in handen te krijgen. ‘Pas eind jaren tachtig bleek dat veel meer redactieleden anonieme, licht dreigende briefjes hadden ontvangen met een seksuele ondertoon’, schrijft hij. ‘Allemaal bevatten ze een soort waarschuwing: ik weet iets van je. Historisch onderzoek leerde dat ik de eerste was die ooit zo'n zending had gekregen. Ik zal er helaas in een volgend deel van mijn herinneringen op terug moeten komen.’
Meer wordt er niet onthuld over dit knellende vraagstuk dat journalistiek Nederland al jaren in de ban houdt. Nu maar hopen dat het laatste deel van de Cornelissens memoires er toch ooit komt. Delen 3 van explosieve memoires hebben de neiging om nooit te verschijnen. Zie bijvoorbeeld deel 3 van Alias Texeira.
GEGEVEN zoveel onmin ten kantore had Cornelissen het geluk dat hij in zijn vrije tijd de zinnen kon verzetten als trompettist van de jazzband The Hot Shots, met onder meer tekenaar Frits MÅller in de gelederen. Daarnaast beschikte de verslaggever over een rijkgeschakeerd liefdesleven, over welke hij de lezer zeker niet in het ongewisse laat. Een en ander leidt tot fraaie stijlbloempjes, van welke ik de volzin - ‘Terwijl ik bezig was een gevoelige solo in I can’t get started af te ronden, posteerde zij zich wulps onder mijn trompet’ - niet aan de lezer wil onthouden. Er wordt, zoals uitgever Vic van de Reijt bij de presentatie van het boek tevreden vaststelde, inderdaad ‘flink gevoosd’ in Raamgracht 4. Moeizame journalistieke queestes in prerevolutionair Portugal en het voormalige Oostblok worden prettig afgewisseld met alcoholdoordesemde affaires met vrouwelijke gidsen, Georgische schonen van lichte zeden en wat dies meer zij.
Ook wat dat betreft een verademing in vergelijking met de terugblik van Dick Verkijk, wiens spartaanse leefwijze de onkostendeclaraties bij de diverse werkgevers ongetwijfeld op een bewonderenswaardig minimum hebben gehouden, maar de persoonlijke biografie helaas overdekt met een Oostblokkerige grauwsluier. Igor Cornelissen dronk en at tenminste goed terwijl hij de wereld bereisde, op zoek naar die alles revelerende documenten en getuigenissen over de perfide machtsverhoudingen van de kapitalistische samenleving.
Het maakt Raamgracht 4 tot een uiterst smakelijk boekwerk, aan te bevelen voor iedere aankomende (weekblad)journalist. Het is bovenal een monument voor een dinosaurus van de Nederlandse journalistiek, gekomen uit een periode dat oprecht amateurisme, onvervalste romantiek en een gezonde dorst nog de boventoon voerden. De lichtingen nieuwe journalisten die momenteel van de postdoctorale opleidingen der universiteiten afrollen, zijn ongetwijfeld veel meer professional, maar ook aanzienlijk minder kleurrijk. Hun toekomstige memoires zullen naar men vrezen moet niet veel meer te vertellen hebben dan het exacte tijdstip waarop de tweede hypotheek werd afgesloten, en het schema der ploegendiensten waarmee zij zich ijverig van hun taak kwijten. Nationale instituten als Igor Cornelissen, die momenteel van een welverdiende rust geniet in de bloeiende natuur van Zwolle, zouden eigenlijk gekloond moeten worden.
Dichters & Denkers
En de redactie sidderde…
Het was de glorietijd van Vrij Nederland: onthullende reportages, fraaie bijlagen, groeiende oplage. Niet dat dat de w rksfeer ten goede kwam. Igor Cornelissen doet een boekje open over de gang van z ken ter redactie, ter borreltafel en ter bedde. ..LE Dick Verkijk, Van pantservuist tot pantservest: Zestig jaar (on)journalistieke ervaringen. Aspect, 425 blz., Ÿ 49,90 ..LE Igor Cornelissen, Raamgracht 4: Mooie jaren bij het weekblad. Nijgh & Van Ditmar, 493 blz., Ÿ 49,90 ..LE RAAMGRACHT 4, deel 2 van de memoires van de ex-redacteur van Vrij Nederland Igor Cornelissen, is met gemengde gevoelens ontvangen. In NRC Handelsblad poogde columnist Max Pam er al gehakt van te maken. Volgens Pam worden de memoires van de trompetterende ex-trotskist gedomineerd door extreem narcisme. De schrijver zou er vooral op uit zijn zichzelf op een voetstuk te zetten, de lezer ervan te overtuigen dat de menselijke evolutie met de geboorte van het fenomeen Cornelissen tot een nooit meer te evenaren hoogtepunt kwam.
www.groene.nl/1998/11