Waar hadden we het over. Ultieme testcases, dealbreakers, je weet wel, die momenten waarop je weet: nee. Je knapt af op iemand die je dacht te kennen, en wel helemaal. Het levenspad ligt met bermbommen bezaaid. Je stapt erop, of je blijft er eindeloos omheen slalommen.
In de film Turist zit een gezin – man, vrouw, twee kinderen – te lunchen in een skidorp, magnifiek gebergte op de achtergrond. Als de boel begint te schuiven en een lawine dreigt, breekt er paniek uit op het terras, en maakt de man dat hij wegkomt. Hij heeft nog net de tegenwoordigheid van geest om zijn laptop van tafel te grissen. Vrouw en kinderen blijven in verbijstering achter, zoeken dekking onder tafel. Even later blijkt het te zijn meegevallen: het terras is ongedeerd gebleven. De man keert licht verwaaid terug, maakt een paar relativerende opmerkingen, iedereen neemt zijn plaats weer in.
Wat iemand van ons vertelt: dat haar man dit ook zou kunnen doen. Ze zegt het met een nauw verholen triomf. Ze zou hem namelijk begrijpen, weten wat het is dat hem zijn eigen hachje laat redden. Haar lachje zegt dat ze alleen maar meer van hem zou houden.
Een ander vertelt bijna verdronken te zijn, omdat haar man had geweigerd haar te helpen. Jij moest toch zo nodig die zee in? Ik had je toch gewaarschuwd? En daar ging ze, bijna voorgoed. Ze zegt het lachend, een beetje trots zelfs op die vreemde halsstarrige man van haar. Nog iemand: háár man had een keer een dierbaar stuk speelgoed uit haar jeugd bij het vuilnis gezet. Het stond jou toch ook in de weg? Je deed er toch niks meer mee? Kleine grimas: ach ja, hij had gelijk.
Het is opmerkelijk, dat oog dat vrouwen hebben voor de beschadigde ziel die hufters met zich mee moeten torsen. Is het pathologie? Of is dit wat liefde is?
In de roman My Name Is Lucy Barton van Elizabeth Strout denkt Lucy terug aan de verhouding die ze vóór haar huwelijk had met een docent. Hij was kunstenaar, en zij begreep zijn werk niet, maar des te verliefder was ze. Zelf afkomstig uit een andere klasse hield ze van zijn strengheid. Ieder scheurtje in het ideaalbeeld – hij wilde geen kinderen, vond haar kleding stijlloos, bleek een snob met een hang naar merkkleding – werd door haar hersteld.
Ik had vroeger een docent die me leerde nooit iets tussen haakjes te zetten – iets hoort erbij, of niet, en indien niet: weglaten (ik was niet verliefd op hem, hoogstens een beetje) – maar Strout geeft de haakjes een dimensie op zich: ‘(Ik hield heel veel van hem.)’
Alles wuifde Lucy Barton in haar blinde liefde weg met ‘ach ja’, tot de keer dat de docent vroeg wat zij vroeger thuis aten. Ze bekende: ‘Bonen in tomatensaus.’ Hij: ‘Wat deden jullie daarna, uitbuiken en winden laten?’ En in een flits wist Lucy dat ze niet met deze man verder kon, nooit.
Strout schrijft: ‘Zo’n kleine opmerking en de ziel klapt dicht en zegt: O.’
Echte dealbreakers zijn altijd kleine verhalen. Details lijken het. Niet die bijna-verdrinkingsdood. Niet of je bij iemand kunt onderduiken in tijden van oorlog en vervolging. Veel te makkelijk! Bovendien: geen moediger mens dan hij die weet heeft van zijn eigen lafheid. Wat voor definitieve bevriezing zorgt, is als iemand tussen twee gangen door in een chique restaurant zijn stoel naar achteren schuift en aankondigt: ‘Effe pissen.’ Of als de man die voor je de drukke trein in stapt, de deur naar de coupé openduwt en in zijn haast een zitplaats te bemachtigen die deur keihard achter zich laat dichtvallen. In jouw gezicht.
O.
Ik kan het niet laten om dan te denken: het zal je man maar zijn. Al sluit ik niet uit dat ik in dat geval zou weten dat hij zijn dag niet heeft, of dat hij kunstenaar is, nu eenmaal niet zo bourgeois is als ik.