Wanneer ze een man over straat ziet lopen, controleert ze meteen instinctief waar hij zijn rechterhand heeft zitten – of hij niet toevallig naar een wapen grijpt. Sinds ze gebroken heeft met haar ‘bestie’ Elfriede heeft ze geen vrienden meer. Ze heeft geen leven, maar een bestaan. Ze onderhoudt zich met magnetronpasta, eierkoeken en yoghurtdrink.

Ze is ook bang om dood te gaan, of in elk geval om ziek te worden. Ze heeft een aanhoudend kuchje, ze voelt druk op haar borst, ze is benauwd. Een arts hoeft maar een paar seconden door zijn stethoscoop te luisteren om te weten dat het iets anders is. Paniekaanvallen. Meis denkt aan de lange lijst van angsten die ze in haar hoofd bijhoudt en zegt dat het misschien een idee is dat ze alle dingen die ze eng vindt gaat uitvoeren. De arts haalt een verwijsbriefje voor een therapeut uit de printer en zegt alleen: ‘Denk maar even goed na over wat je wilt.’

In die twee opmerkingen komen meteen de actie en de thematiek van Basje Boers (1980) debuutroman Bermuda perfect samen. Haar personage Meis is geobsedeerd door haar eigen stilstand, maar heeft geen idee waar ze naartoe zou willen bewegen. En dus maakt ze een lijst met angsten en gaat die te lijf. ‘Dat zou Oprah doen’, denkt ze. Ze gaat met de metro, aait honden, wordt dronken en probeert ergens verdacht van te worden. En ze heeft seks. Wat Meis vooral lijkt te willen is uit haar eigen hoofd stappen, of zoals ze het steeds op haar angstlijst zet: ‘geen controle’ hebben. Ze is filmfanaat en zweeft als een camera boven haar eigen hoofd. Boer schrijft: ‘Meis met de schouders gebogen. Ze steekt de straat over. Haar bewegingen zijn traag: een twintiger zonder richting. Ze denkt: een voice-over zou de scène kunnen duiden. Maar wat valt er te zeggen? Film is actie, las ze. Er moet iets gebeuren, anders is er niets aan.’

De grap is hier natuurlijk dat de actie tegelijk de duiding is: ‘Een twintiger zonder richting.’ Boer is goed in zulk soort ironie: ze speelt met het verlammend hoge zelfbewustzijn van Meis, het dilemma van millennials wereldwijd. Meis heeft de tragiek dat ze elke handeling en elke uitspraak al drie keer heeft geduid, voordat deze goed en wel klaar is. Het is de tragiek van het depressieve meisje dat heel goed door heeft dat ze depressief is, en door die zelfkennis alleen maar depressiever wordt. Of de tragiek van de hippe Amsterdamse die zo zeer alle trends opmerkt dat ze niets meer simpelweg mooi kan vinden. Zo wordt op een feestje over iemands kledingstijl opgemerkt ‘Retro-retro, je weet wel. Dat je met je sixtiespakje niet verwijst naar de sixties maar naar eind nineties, toen retro nog gewoon retro was.’

‘Dat je met je sixtiespakje niet verwijst naar de sixties maar naar eind nineties, toen retro nog gewoon retro was’

Is dit het lot van de zelfbewuste, straatwijze, eigentijdse twintiger, zoals we het uit meer tv-series en romans kennen? Of is Bermuda origineler dan dat? Op de laatste vraag: ja, want Bermuda is een lekker origineel narrig boek, speels en helder geschreven, waarbij Boer de lezer heel losjes meetrekt de associatieve gedachtewereld van Meis in. Die gedachtewereld wordt soms wat monotoon, maar Meis’ hoekige karakter krijgt er zijn scherpe kanten van.

Je kunt ook meer in Bermuda lezen: vorig jaar publiceerden Yra van Dijk en Merlijn Olnon een lang essay in literair tijdschrift De Gids over wat zij ‘radicaal relationisme’ noemden. Het was een thematiek die ze in veel romans van jonge schrijvers tegenkwamen, schreven ze, met name in de debuutromans van Nina Polak en Niña Weijers; hun personages ontleenden hun identiteit bewust en onbewust aan de hand van hoe anderen hen zagen, waardoor ze in feite een veelvoud van identiteiten hadden. Hun identiteit was niet autonoom, maar relationeel. Het zou buitengewoon passen in deze tijden van onze continue zelfpresentatie op de sociale media.

Het is te makkelijk Boer in het rijtje naast Polak en Weijers te zetten – daarvoor verschillen de drie te veel in stijl, humeur, decor – maar toch lijkt het soms alsof Boer dat concept van radicaal relationisme in het kwadraat heeft uitgewerkt. Meis’ inzinking begint wanneer ze breekt met haar vriendin Elfriede, omdat ze te veel in haar schaduw leeft; maar eenmaal buiten de schaduw weet ze niet waar ze moet beginnen. Hoe verder Meis in haar zoektocht gaat, hoe meer ze begint te leven met een commentaarstem in haar eigen hoofd, in de vorm van een bekende kunstenares die haar afwisselend bestraffend en bemoedigend toespreekt. Uiteindelijk ontmoet ze de kunstenares, die haar adopteert als project: ze geeft haar opdrachten die ze nauwgezet dient uit te voeren. Voor Meis is daarmee de cirkel rond: ze geeft haar leven letterlijk uit handen.

Boer weet beter dan de roman met een grote ontsnapping te laten eindigen. Bermuda eindigt met een lieve, verstilde epiloog. Ik verklap niets, het is ambigu. Meis is alleen op haar kamer, ze speelt met haar kat, een sms’je komt binnen. Drie pagina’s. Je kunt als lezer zelf bepalen hoe je het interpreteert. Is Meis nu ontsnapt aan haar relationele identiteit, of heeft ze zich er juist volledig aan overgegeven?


Beeld: Basje Boer schreef een lekker origineel narrig boek (Nick Helderman / Nijgh & Van Ditmar)