
Jan en Yolanthe gaan uit elkaar. Zij vertrekt en neemt en passant de gehele huisraad mee. Wij, het volk, vinden daar wat van. We vinden het kunnen, of niet. Of we vinden dat we er niks van mogen vinden, ook dat is een mening. Celebrity culture is, in de kern, een manier om onze morele kaders te bouwen, aan te passen of te verstevigen. Op sterren projecteren we onze vraagstukken over hoe te zijn; aan de hand van hun identiteit bepalen we wie we zelf zijn. Door ons over het vraagstuk Jan en Yolanthe te buigen, stellen we ons morele kompas af.
In haar nieuwe boek Too Fat, Too Slutty, Too Loud: The Rise and Reign of the Unruly Woman legt de Amerikaanse journalist Anne Helen Petersen, gespecialiseerd in hoog-niveau-roddelen, heel nadrukkelijk een verband tussen celebritycultuur en feminisme. Op vrouwelijke sterren projecteren we makkelijker onze ideeën dan op mannelijke. Naar haar kijken we liever, haar beoordelen we feller. We stoppen haar in de krappe kaders van een stereotype: hoer of heilige, girl next door of manic pixie dreamgirl. Een Lolita, een Ophelia, een Lulu, een Samantha. We leggen ze langs de meetlat van de goede smaak die dicteert hoe ze ouder hoort te worden (elegant), zwanger hoort te zijn (zoet) of zich hoort te kleden (classy). Dit zijn kwesties die gelden voor vrouwen, en eigenlijk niet voor mannen.
In de tien essays die Too Fat, Too Slutty, Too Loud omvat, voert Petersen tien beroemde vrouwen op die zich op de een of andere manier aan de norm onttrekken. Ieder essay is vernoemd naar de verguisde eigenschap van de vrouw in kwestie: ze is te smerig, te queer, te dik. Vervolgens legt Petersen uit hoe dat label precies werkt. Waarom we Serena Williams bijvoorbeeld te sterk vinden, of waarom we vinden dat Hillary Clinton te schel klinkt. Waarom Lena Dunham haar kleren aan moet doen.
Petersens boek is geen aanklacht, maar ook geen juichende ode aan de vrouw. Het is geen optimistisch verhaal over grenzen die achtereenvolgens worden opgezocht, opgerekt en doorbroken. Petersen laat juist zien hoeveel van de besproken vrouwen uiteindelijk hun toon temperen. Hoe ze milder worden en compromissen sluiten. Too Fat, Too Slutty, Too Loud gaat over de balans zoeken tussen eigenzinnig en aanvaardbaar. Petersens toon is überhaupt niet juichend. De vrouwen uit haar essays maken fouten, handelen vanuit de verkeerde emotie of zijn er helemaal niet op uit om verandering teweeg te brengen. En doen het dan toch, zoals Kim Kardashian.
1991, schrijft Petersen in het essay Too Pregnant, was het jaar dat een tijdschriftcover geschiedenis schreef. Door hoogzwanger en poedelnaakt op Vanity Fair te verschijnen doorbrak actrice Demi Moore een eeuwenoud taboe: dat van de publieke zwangerschap. Het zwangere lichaam was onbetamelijk, grotesk. Het zichtbare bewijs van vrouwelijke seksualiteit. In de negentiende eeuw mocht er niet over zwangerschap worden gesproken en tot de jaren zestig liet Hollywood de geboorte weg uit films. Zwangere actrices trokken zich terug uit het publieke leven, om zich pas weer te tonen als ze waren bevallen. Moore bracht daar niet alleen verandering in, ze zette de deur open naar een hype. Nu, een kwart eeuw later, is de baby bump een spektakel, dat zowel door media als door de zwangere ster zelf wordt uitgebuit. Maar er gelden wel regels. Het zwangere lichaam blijft – op de buik na – slank. Het wordt gestyled in daarvoor bestemde mode. De zwangerschap is cute en de zwangere is gelukkig.
De zwangerschap van Kim Kardashian, de ster om wie sowieso een zweem van trash hangt, verliep anders. Ze werd dik en ze zwol op. Ze kleedde zich in de strakke, weinig verhullende outfits die ze altijd al had gedragen. En, belangrijker, ze beleefde geen plezier aan haar zwangerschap. De media stortten zich op Kardashians groeiende lichaam. Ze joegen op foto’s waarop ze at (zich ‘volstopte’) of er ongemakkelijk of dik uitzag. Een foto van Kardashian in een nauwsluitende zwart-witte jurk, begeleid door een plaatje van een orka, ging viral.
Maar het was niet alleen de publieke opinie die Kardashians zwangerschap als imperfect bestempelde, het was vooral Kardashian zelf die gebukt ging onder een gevoel van falen. Haar unruliness was een unruliness by default. Door zich uit te spreken over haar ongemak, over haar twijfels en over de manier waarop haar lichaam zich tegen haar keerde, zette ze het idee van een ideale zwangerschap op losse schroeven.
Als media schrijven dat een vrouw er góed uitziet, betuigt Petersen in haar essay Too Old, bedoelen ze dat ze er jóng uitziet. Ziet ze er goed uit ‘voor haar leeftijd’, dan betekent dat: jonger dat ze in werkelijkheid is. De oudere celebrity voert een ingewikkelde balanceeract uit: ze mag er niet oud uitzien, maar ook niet al te zichtbaar haar best doen om jong te blijven. Enter Madonna, de vrouw die zo’n vijftien jaar geleden besloot om de tijd stop te zetten. Het werk dat de queen of pop in haar lijf stopt (fitness, een strikt dieet, chirurgie) is juist opzichtig; een bewijs van haar bovenmenselijke discipline.
Haar muziek, haar privé-leven, haar fotoshoots en videoclips: niets van wat Madonna doet, valt binnen de norm van elegant oud worden. Tijdens het Met Gala verscheen ze vorig jaar in een zwarte kanten jurk die haar billen zo goed als bloot liet. De kritiek luidde: wie wil Madonna’s 56-jarige kont nog zien? Madonna reageerde met een sneer: zo ziet een 56-jarige kont er nu eenmaal uit. Petersen zet een kanttekening bij die opmerking: zo zien niet álle billen van álle vijftigers en zestigers eruit; zo ziet het lichaam van Madonna eruit, een lichaam waaraan is gewerkt en gesleuteld. Madonna, schrijft Petersen, is altijd al de ultieme belichaming van het postfeminisme geweest. Genot, macht en verlangen van het individu zijn voor haar van groter belang dan de emancipatie van vrouwen in het algemeen.
Petersens kritiek gaat verder. Popmuziek gaat per definitie over wat er op dit moment speelt, het is een forward motion. Madonna heeft dit altijd goed begrepen. Telkens weer vernietigde ze haar oude imago en sound om zichzelf als een feniks te vernieuwen. Maar de laatste tijd verwijst ze alleen nog maar naar het verleden; naar haar oude geluid, haar oude stijl, haar oude lichaam. Petersen haalt journalist Lindy West aan: ‘Het probleem is niet dat Madonna is vergeten hoe ze jong moet zijn, het probleem is dat ze is vergeten hoe ze nieuw moet zijn.’
Grijpt Petersen in Too Old de casus Madonna aan om het niet alleen over leeftijd te hebben maar ook over het wezen van popmuziek, in Too Loud weidt ze uit over een ander cultureel fenomeen. ‘Midcult’, schrijft ze, ‘is het gebied tussen high- en lowbrow (“masscult”) in, oftewel “alles wat je het gevoel geeft dat je iets slims aan het doen bent, maar desalniettemin aangenaam en weinig uitdagend is”.’ Tijdschrift Time is midcult. Game of Thrones, Downton Abbey, David Attenborough. Een orkest dat muziek van Led Zeppelin speelt.
Wat ook midcult is – en hier komt Petersen bij haar punt – is Oprah’s Book Club, het platform dat Oprah Winfrey gebruikt om haar favoriete boeken onder de aandacht – en hoog op de bestsellerlijsten – te krijgen. Toen Winfrey in 2001 The Corrections uitkoos om onder haar miljoenenpubliek te promoten, was schrijver Jonathan Franzen daar niet gelukkig mee. Hij wilde niet geassocieerd worden met midcult, met een boekenclub die buiten de high-art literary tradition valt waarvan hij zelf deel uitmaakt.
Franzens elitaire uitspraak werd beantwoord met een golf van kritiek, onder meer van Jennifer Weiner, een journalist die in datzelfde jaar debuteerde met de roman Good in Bed. Franzen bood zijn excuses aan (mistake, mistake, mistake), maar Weiner bleef zijn achterhaalde ideeën over de schrijverspraktijk, en literair snobisme in het algemeen, aan de kaak stellen.
In 2013 gaf Franzen af op de moderne schrijverspraktijk. The Guardian plaatste een fragmant uit zijn essay What’s Wrong with the Modern World, waarin hij uithaalt naar yakkers and tweeters and braggers die doen aan Jennifer Weiner-ish self-promotion. Het ideaal is volgens hem de kunstenaar die zich terugtrekt uit de maatschappij om erop te reflecteren. Met haar getwitter en haar geblog, met haar commerciële succes en haar chicklit is Weiner kortom geen waardige schrijver.
Weiner reageerde: Franzen kan dan wel van leer trekken tegen zelfpromotie, in een prestigieus medium naar keuze, maar hij sluit zijn stuk af met een hyperlink naar de webshop waar je zijn boek kunt kopen. Weiners aanklacht ging hand in hand met haar herhaalde bezwaar dat de serieuze media haar boeken weigerden te recenseren. Een midcultschrijver als Nick Hornby wordt serieus genomen, merkte ze op, maar midcult geschreven door vrouwen, met een grotendeels vrouwelijk publiek, wordt weggezet als romance or a beach book.
Het essay over Weiner heeft het soort happy ending dat makkelijk in een van haar boeken had gepast. Ze krijgt niet alleen erkenning (en een vaste column in The New York Times) maar beseft daarnaast dat haar frustratie deels voortkwam uit haar eigen gevoel van minderwaardigheid. Haar kwetsbaarheid staat in schril contrast met de totale controle en onafhankelijkheid van rapper Nicki Minaj, die Petersen bespreekt in Too Slutty. Ze beschrijft hoe Minaj aan alle touwtjes van haar carrière trekt. Over hoe ze waakt over haar muziek en imago, over hoe ze aan niemand anders dan zichzelf haar status en succes te danken heeft.
Haar sexy voorkomen ligt direct in het verlengde daarvan. In 2014 deelde Minaj de hoes voor haar single Anaconda en brak, zoals dat dan heet, het internet. De foto – een halfnaakte Minaj zit gehurkt en kijkt over haar schouder – was niet alleen bloot maar vooral sexy, met haar aanzienlijke achterwerk prominent in beeld. Met haar pruiken, extravagante outfits en verschillende typetjes stond Minaj altijd bekend als speels en quirky. Anaconda onthulde een nieuw imago: hyperseksueel, maar tegelijkertijd ook minder gekunsteld. Want wat betekent het label ‘te sexy’ eigenlijk? Te zeer afhankelijk van de mannelijke blik? Te veel bezig met de vraag of mannen haar wel of niet aantrekkelijk vinden? Zelf zegt Minaj: ‘Ik heb bewezen dat ik een mc ben. Ik ben een schrijver; ik ben de real deal. Dus als ik sexy op de foto wil staan, doe ik dat.’
Als Minaj iets niet is, is het wel afhankelijk. Als Petersen iets duidelijk maakt, is het wel dat het Minaj niet interesseert wat mensen vinden. Ze bepaalt haar eigen kaders, ze legt zelf de lat. Met haar uiterlijk en imago wil ze niet de ander plezieren, ze is zelf degene die er plezier aan beleeft. Als je Petersens denktrant volgt, is dat het toppunt van unruliness. Want, zo schrijft ze in haar essay over Lena Dunham: ‘Er zijn weinig dingen die ons bozer maken, ons meer verwarren of meer afstoten dan de suggestie dat het niet het voornaamste doel van een vrouwenlichaam is om mannen te behagen.’
Petersen analyseert scherp en helder. Haar essays zijn informatief, to the point, toegankelijk. Ze zijn slim maar niet elitair, kritisch maar niet pamflettistisch. Soms maakt ze een prikkelende gedachte niet af of ondersteunt haar onvoldoende met argumenten. Het maakt je ervan bewust dat ze er niet per se op uit is om mensen te overtuigen; ze preekt voor eigen parochie.
Intussen vraag ik me af in hoeverre Petersen zelf worstelt met de balans tussen eigenzinnig en aanvaardbaar zijn. Hoe zit het met de unruliness van de schrijver? Ik vraag me nog iets anders af. Hoe kan Petersen zichzelf wegdenken uit het verhaal dat ze schrijft? Heel zorgvuldig ontleedt ze de mechanismen van de media, de gaze van het publiek op het vrouwenlichaam. Maar zij kijkt zelf ook, en ik doe op mijn beurt hetzelfde. In het oneindige spiegelpaleis van celebritycultuur kijken vrouwen naar vrouwen, die kijken naar vrouwen, die kijken naar vrouwen, et cetera.