Presidenten, premiers en topambtenaren vlogen elkaar in de armen. Het was een euforisch moment, vijf jaar geleden, de totstandkoming van het Klimaatakkoord van Parijs. De paus trok tegenstribbelende katholieke regeringsleiders over de streep en voorzitter Laurent Fabius, de toenmalige Franse minister van Buitenlandse Zaken, nam op die gedenkwaardige zaterdagavond na meer dan twee weken vergaderen in sneltreinvaart het vijftig pagina’s tellende akkoord door. Hier en daar werd een komma veranderd, ‘shall’ werd ‘should’ en na de laatste pagina concludeerde Fabius, terwijl de voorzittershamer nog in de lucht hing: ‘I think we have a deal.’ Een oorverdovend gejuich zette de zaal op z’n kop, eventuele tegenstemmers kregen geen kans er bovenuit te komen: na het echec van de milieutop van Kopenhagen in 2009 was Parijs een succes. De aarde was gered!

Van deze euforie is nauwelijks nog iets over. Natuurlijk, Parijs blijft belangrijk. Want de wereld sprak ambitieuze klimaatdoelen af én een tijdspad om onder de anderhalve of twee graden opwarming te blijven. Het verdrag is inmiddels door bijna alle landen geratificeerd en gaat in januari in werking. De mooie afspraken staan echter in een schril contrast met de praktijk tot nu toe, want ook dit jaar werd er weer een record met de wereldwijde CO2-uitstoot gebroken. Als we op deze voet doorgaan komt de aarde boven de drie graden opwarming uit, gaat de zeespiegelstijging door en zullen eilanden en rivierdelta’s onderlopen. Met honderden miljoenen klimaatvluchtelingen als gevolg.

Nu zit de wereld niet stil – ook al verlaat Amerika waarschijnlijk in november 2020 het akkoord en lapt Brazilië het in de praktijk aan zijn laars. Er wórden maatregelen genomen. De hoeveelheid groene energie opgewekt door zonnepanelen en windmolens stijgt bijvoorbeeld spectaculair – en de kilowattprijs ligt inmiddels lager dan bij kolencentrales. Maar het effect van goede maatregelen wordt vaak tenietgedaan door tegengestelde bewegingen. Ondanks wetgeving en de opkomst van elektrische auto’s stijgt bijvoorbeeld de uitstoot van auto’s nog steeds. Want de populariteit van de sterk vervuilende suv’s doet alles weer teniet.

Het uiteindelijke doel – klimaat-neutraal in 2050 – is steeds verder uit het zicht geraakt

In Madrid staat de komende twee weken tijdens de verplaatste VN-milieuconferentie de vraag centraal: wie gaat er betalen? Het antwoord lijkt niet moeilijk: de vervuilers. Dat zijn Europa, Amerika en in toenemende mate China en India. Daarnaast zullen de armste landen geholpen moeten worden om groei zonder milieuschade te realiseren.

Scholieren gaven met de klimaatmarsen volgens VN-secretaris António Guterres het goede voorbeeld, nu moet de politiek over de brug komen met een hogere prijs voor CO2-uitstoot en stoppen met de subsidies op fossiele brandstof. De vorige week uitgelekte milieuplannen van Eurocommissaris Frans Timmermans komen hieraan voor een groot deel tegemoet. De Europese Green Deal is ambitieus: er komt een Europese kilometerheffing, luchtvaart en wegvervoer moeten gaan betalen voor de emissies, de boeren zullen milieuvriendelijker moeten worden en er komt een bos-herstelplan. Helaas staan veel voornemens tussen haakjes; daar moet nog over besloten worden. En wie de lobbykracht van de Europese industrie kent, vreest het ergste.

De denkrichting van Timmermans is echter de juiste. De overheid zal moeten ingrijpen om in sectoren systeemveranderingen te bewerkstelligen, met een beetje draaien aan de knoppen of (technische) oplossingen uit de markt redden we het niet. Want de stijging van de CO2-uitstoot gaat tot nu toe gelijk op met de economische groei.

Parijs heeft alle leiders van de wereld een enorme opdracht gegeven, die bovendien steeds zwaarder wordt. Want de afgelopen vijf jaar is het uiteindelijke doel – klimaatneutraal in 2050 – steeds verder uit het zicht geraakt. Madrid moet daarom een trendbreuk worden: alleen concrete afspraken geven de wereld weer hoop.