‘Elke biografie’, zegt de Franse auteur Michel Leiris, ‘bevat de wens om vergeven te worden.’ In Ontsporing van Diederik Stapel is dat zeker het geval. Bladzij na bladzij probeert hij na te gaan hoe en waar hij veranderde van een intelligente, studieuze jongen in een wetenschapscrimineel. Stapel wil dat wij hem begrijpen, maar hij wil vooral zichzelf begrijpen. Hij gaat uit van het adagium: begrip betekent aanvaarding.
Het deed me denken aan de autobiografie De heksensabbat uit 1946 van Maurice Sachs, een jood die collaboreerde met de nazi’s, maar later toch door de Gestapo werd opgepakt en werkelijk alle weerzinwekkende streken had uitgehaald die je je maar kon voorstellen – en ondertussen kende hij Gide, Proust, Cocteau…
Sachs zegt ergens, en dat zou ook voor Diederik Stapel kunnen gelden: ‘Ik schrijf dit boek om in de doolhof van mijn bewustzijn de hoofdlijn terug te vinden van mijn gevoel van eigenwaarde, dat mij toch even dierbaar is geworden als het leven zelf.’ Eigenwaarde – Stapel heeft er niet veel meer van. Hij verkiest zichzelf meedogenloos te onderzoeken, maar lukt hem dat? Hij legt zijn ego bloot en wat er dan uit het moeras opborrelt, is een monster met een steeds groter wordend gezwel op zijn rug. Maar is hij nu genezen van zijn egomanie? Lukt het hem om enige rechtvaardiging voor zijn daden te vinden? Of de hoofdlijn terug te vinden van zijn ‘gevoel voor eigenwaarde’? Het boek laat zich lezen als een inzage in hoe iemand op een intelligente manier schokkend naïef kan worden.
Stapels queeste naar zijn leugenachtigheid begint in zijn jeugd. Hij is angstig, bang en onzeker (woorden die voortdurend in het boek terugkomen), hij wil dan ook acteur worden, want ‘toneelspelen maakt het leven makkelijker omdat je het eerst kunt uitproberen (…) op toneel kun je eindeloos experimenteren met wie je bent en wie je zou willen worden.’ Hij is dol op Harold Pinter, de man voor wie ‘bedrog’ een leidend thema in zijn werk is. (Weet Stapel dat?) Maar hoewel Stapel het liefst acteert, hij vindt zichzelf toch geen toneelspeler, want hij kan het niet zo goed, en dus ontbreekt hem ‘de passie’. Dan maar filmer of scenarist worden. Hij volgt daar cursussen voor, en vertelt in extenso en trots over twee scenario’s die hij heeft geschreven: Kitchen in the Sea en Your Picture.
Ik vat samen. In Kitchen in the Sea gooien een man en een vrouw een strandbal naar elkaar, terwijl ze met elkaar praten. In de tekst moet duidelijk worden dat de vrouw probeert uit te vinden of haar man vreemdging, maar uiteindelijk raakt de vrouw verstrikt in dit spel en biecht ze haar eigen overspel op. Een film met als thema bedrog, kortom. Een samenvatting ook van Stapels boek.
In Your Picture verscheurt een jongen het portret van zijn vriendin. Hij krijgt spijt en wil de stukjes weer aan elkaar plakken. Dat lukt hem, ‘maar het eindresultaat is een foto van een ander meisje’. Wederom bedrog als Leitmotiv, en tevens een samenvatting van dit boek. Stapel zelf trekt deze conclusies overigens niet. Hij lijkt ons de scenario’s te geven omdat hij het nog steeds goede ideeën vindt en om duidelijk te maken dat hij geen filmregisseur is geworden wegens gebrek aan succes. Succes is namelijk het noodzakelijke voedsel van Stapels ego, dat wat dat betreft een veelvraat is.
O ja: Kaos van de gebroeders Taviani is zijn lievelingsfilm. Ook significant: het magisch realisme wordt hier als coherent wereldbeeld gepresenteerd.
Welke conclusies trekt Stapel hieruit? Eigenlijk geen. Nou ja, hij was misschien meer studiehoofd dan acteur. Een wereld ging voor hem open, schrijft hij, toen hij ‘in de ban raakte van het idee dat menselijk gedrag gestuurd kan worden door schijnbaar toevallige omgevingskenmerken’. En vanaf dat moment laat Stapel zich weer kennen als een vraatzuchtige omnivoor van kennis en arbeid. Hij werkt ‘dag en nacht’, leest ‘alles’, studeert zich een ongeluk. Als de medestudenten gaan feestvieren omdat een of andere voetbalclub kampioen is geworden, studeert Stapel op zijn kamertje, want hij wil negens en tienen halen. ‘Snelheid is de boodschap’, schrijft hij.
En dan, op het hoogtepunt van zijn carrière, gaat het fout. Eigenlijk is dat het minst interessante deel. Het is de stepping stone-theorie. Eerst vervalst hij een cijfertje, dan wat meer, uiteindelijk vervalst hij alles. Tamelijk ordinair: de gelegenheid maakt de dief. Maar ook hierin is Stapel weer een omnivoor. De ‘overdrive’ staat de hele tijd aan. Als hij iets wil suggereren gebruikt hij een hamer om op een gong te slaan. ‘Ik ben een onderzoekstornado.’ ‘Het wordt steeds moeilijker en spannender om duidelijke antwoorden te vinden.’
Als hij wetenschap bedrijft zet Stapel het dievenmasker op. Hij werkt ‘in het holst van de nacht’ en ‘in alle eenzaamheid’. Hij die zich eenzaam voelt en angstig is, zoekt de eenzaamheid en de angst op als hij aan het vervalsen slaat. ‘Ik heb geen talent voor eenvoud. Ik heb geen talent voor zingeving’, zegt hij verderop.
Geen talent om een acteur te zijn, geen talent om een regisseur te zijn, geen talent voor eenvoud, voor zingeving en uiteindelijk ook geen talent voor de wetenschap en zelfs niet voor het bedrog. Stapel denkt dan aan ‘zelfmoord’. (Ook weer in de overdrive: ‘Gas op de plank houden.’) Ondertussen definieert hij de wetenschap steeds enger. ‘Wetenschappelijk onderzoek doen is puzzelen.’ Later: ‘Wetenschap is communicatie.’ ‘Wetenschap is weten.’ ‘Wetenschap is een jurysport.’ Weer later: ‘Wetenschap is overtuigen.’ En zo werd wetenschap: het plegen van bedrog.
Op dat moment is hij in zijn element. Hij geeft de spannendste colleges, de studenten zijn weg van hem, de universiteiten vechten om hem. ‘Ik voel mij op mijn plek’, schrijft hij. Sociale psychologie in een filmtheater. Daar is hij acteur, regisseur en scenarist met zelfbedachte feiten. ‘Wetenschap als Goed Nieuwsshow’, schrijft hij.
En de reden? Als Stapel dat onthult neemt het gebruik van het woord ‘eenzaam’ toe. ‘Ik voelde me zo eenzaam.’ Iets verderop: ‘Ik voelde me heel eenzaam.’ Een paar bladzijden verder: ‘In mijn eenzaamheid ebden mijn gevoelens steeds sneller weg.’ Twee keer in een zin: ‘Ik deed in de eenzaamheid van mijn kamer of studeerkamer vreselijk foute dingen (…) in mijn eenzame dadendrang (…)’. De hamer, want we mochten eens denken dat Stapel niet eenzaam was.
Maar waarom deed hij het nou? ‘Ik maakte het leven mooi.’ ‘Ik maakte mensen gelukkig.’ (Gevolgd door: ‘Ik werd nog eenzamer.’) En hij beseft z’n eigen schizofrenie: ‘Twee identiteiten in dezelfde persoon. Ik ben een ui. Je kunt me afpellen en elke keer vind je weer een laag met iets geks.’ Dat is wat het boek van Stapel is, inderdaad: de deconstructie van een ui, met nadruk op de lege kern van binnen. Het leven mooi maken was zijn doel. Voor iedereen. Ook voor zijn studenten. In dat streven construeerde hij de hel.
Het is aardig om even stil te staan bij die mooie wereld die Stapel ons wenst. ‘Vlees eten maakt hufterig’, stelde de naar eigen zeggen ‘enorme vleeseter’ Diederik Stapel. Hoe naïef is dan de presuppositie dat vegetarisme aardiger mensen zou opleveren?
Maar wat heeft Stapel nu met zijn vervalsingen wél aangetoond? Iets wat misschien toch wel een verdienste is: al die onderzoeken die hij verrichtte, móesten vervalst worden anders klopten ze niet. Met andere woorden: de sociale psychologie heeft weinig tot niets te vertellen. Je tracht constanten te vinden, maar die zijn er niet. Hoe je het ook wendt of keert: de sociale psychologie als wetenschap is nauwelijks een wetenschap te noemen. Geen van de veronderstellingen blijft overeind staan als je de vragenlijsten eerlijk invult. Stapel, de sociaal-psycholoog, heeft zichzelf onderzocht met de methoden van een sociaal-psycholoog en schreef zijn autobiografie.
‘Het gaat in de autobiografie niet om de openbare eerlijkheid, en objectieve waarheidsgetrouwheid, maar om wezenlijke echtheid, om te zeggen wat je denkt en voelt. Daardoor is een autobiografie, als hij geslaagd is, altijd een artistieke daad. (…) De waarheid der dingen is dan bijzaak’, schrijft P. Spigt in zijn boek Het ontstaan van de autobiografie in Nederland uit 1985. En zo leest Ontsporing ook. Als een roman van een antiheld, met subtiele verwijzingen naar een leugenaar als Boudewijn Büch. (‘Ik was de kleine blonde dood’, schrijft Stapel.)
Stapel loopt op de catwalk met het boetekleed om en hoopt dat iedereen zal zeggen: ‘Diederik, jij had het mooiste kostuum aan.’ Hij heeft zijn creativiteit aangewend om iets recht te zetten. ‘Ik is een ander’, nam hij als uitgangspunt, om daarmee een houvast voor zijn eigen vervreemdheid te creëren. Maar een leugenaar die een autobiografie van een leugenaar maakt, kwadrateert de leugen en is de broer van Peter de Kretenzer.
Stapel schrijft: ‘Dit is een rapport van mijn gebrek aan moraal.’ Maar dat is het juist niet. Door zichzelf van alles te beschuldigen, beschuldigt hij zichzelf van niets. Zelfs niet van gebrek aan moraal; hij deed het immers om zijn studenten te behagen, om het leven mooier te maken. Bestaat er iets nobelers? Ontsporing is fascinerend omdat je ziet dat iemand een held wil blijven in zijn eigen roman, maar dat niet is. Hij blijft een schurk.
Stapel zou een Sartre verdienen die de crimineel en schrijver Jean Genet analyseerde in De heilige Genet. Want een vervalser die in een lege ui kijkt, ziet niks; hij moet dat door een ander laten doen. Stapels boek is dat van iemand die in het diepe springt in het besef dat er beneden hem een vangnet is. Hij kent namelijk zichzelf nóg niet. En hij is vergeten ons te melden wat we hem vergeven moeten.