
De boerenroman bestaat niet meer. Toch publiceerde Franca Treur in 2009 het geslaagde en succesvolle Dorsvloer vol confetti waarin ze een ingehouden en liefdevol beeld schetste van een jeugd in een Zeeuwse boerenfamilie. Het kan dus nog wel. Niet eens zo lang geleden was de boerenroman een geliefd genre. Bij mijn ouders in de kast stonden verschillende romans van Barend de Graaff , J. Visser-Roosendaal en Mien van ’t Sant, die tot op hoge leeftijd veelgelezen boerenromans bleven schrijven. Geen literaire hoogstandjes, eerder een genre dat men in Duitsland Heimat-romans noemt, een melancholieke weergave van het voortschrijden der jaren en van de eeuwige terugkeer van alles. Jeugd, huwelijk, land bewerken, oogsten, sterven en dat was het dan.
En verder had je hier Bartje (1935) van Anne de Vries, waarin de jeugdige held niet voor ‘brune boon’n’ wenste te bidden, nog altijd een fraaie scène. En dan heb je natuurlijk nog het beeld van plattelanders in de entertainmentindustrie: ze praten vreemd, ze heten allemaal Symen, Geurt, en Jelske, ze doen aan rare feesten, ze drinken te veel, internet bestaat niet en kranten worden pas na drie dagen bezorgd. Lachen! Daarnaast heb je het platteland in de ‘hoge’ literatuur: Madame Bovary hoort ertoe, ook Ierse nachten van Simon Vestdijk en De Metsiers (1950) van Hugo Claus. De grote man op dit gebied is William Faulkner, die van het Amerikaanse platteland een totaal eigen, mythologische wereld wist te maken. Bij ons springt verder nog Anne Wadman eruit met zijn Friese bestseller De smearlappen (1962) dat zich ver verheft boven een nostalgische weergave van leven op het land.
Aukelien Weverling wist dus waar ze aan begon toen ze haar roman Het land schreef: een ware traditie keek over haar schouder mee. Ze besloot er iets bijzonder zwartgalligs van te maken. Wee je gebeente als je als meisje in de jaren zestig, zeventig opgroeide op het boerenland ergens in het noorden van Nederland. Precieze tijdsaanduidingen ontbreken in haar boek, kranten leest men niet, naar de televisie wordt niet gekeken, het woord ‘televisie’ valt niet eens. Zitten we in de jaren dertig? Soms lijkt het erop, maar er zijn af en toe kleine tijdsaanwijzingen, een solex speelt een rol, de heldin Betje eet een waterijsje waarin je een ‘Raket’ kunt herkennen, die bestonden pas in de jaren zeventig, herinner ik me. Ik had wel begrip voor het tijdloze van haar roman, de schrijfster wilde een zo scherp mogelijke schets geven van een streek en een streekmentaliteit. Iets universeels: de geschiedenis van iemand die ergens niet thuis denkt te horen. En dus besloot ze, via de terugblik van Betje, een keihard zwart-witbeeld van ‘het’ platteland te geven, waar verveling de klok slaat, onderdrukking normaal is, zielig christendom de toon aangeeft, racisme heerst et cetera. En waar haar heldin droomt over een leven ergens anders: in ‘de’ stad.
Weverling vertelt een boosaardig sprookje en het leek haar een goed idee het ‘leven op het land’ en de plattelandsbevolking nog eens zwart en belachelijk te maken, zelfs al is het voor de zoveelste keer. ‘Het eindeloos turen naar de einder in het groene grasland van een veenpolder waaraan geen eind leek te komen, zo plat zo gelijkmatig, elke fantasie in turf gedroogd en opgebrand, en er was alleen maar die einder waar je naar kon turen en alles, alles om je heen rook naar koeienstront en vergane glorie.’ Zo gaat de eerste zin. En het wordt er allemaal niet gezelliger op, het platteland is voor de opgroeiende jeugd in deze roman een crime, helemaal als je er niet bij wil horen. De schrijfster maakt er diepe, zwarte duisternis van, alom depressie, geknakte levens, dodelijke verveling, moordlust. En ze laat haar figuren in een soort ‘algemeen plattelands’ met elkaar oreren: moeder spreekt in oneliners, vader in bijbelteksten en af en toe krijgen we krom Nederlands voor de kiezen: ‘(…) dat werd dan zeven kilometer lopen, want de benzine in de solex afgepast op naar school en terug’.
Betje probeert haar hoofd tevergeefs boven water te houden, alleen haar voorzichtige verliefdheid op een wél aardige boerenzoon (hij leest zelfs boeken) houdt de moed erin. Weverling geeft die verliefdheid fraai en ingetogen weer, dan krijgt de roman een kloppend hart en wordt hij zowaar tijdelijk zo sentimenteel als de pest. Wat een opluchting! Maar uiteindelijk sluit ook dit dromerige meisje zich aan bij jongeren die de vreemdelingen van het dorp (buitenstaanders, zigeuners) vermoorden. Symboliek. Diepe zucht. Ja ja, dat platteland, allemaal eikels, en stil dat het er is en er gebeurt nooit wat en ze lezen er De Groene niet eens en ze eten iedere dag havermout en de dominee is een fascist en…‘Moeder plukte goudrenetten, vanavond hete bliksem. De dagen regenden zich aan elkaar, een grijze cluster van uren die niemand meer telde.’ Ik bedoel niet dat dit matig of slecht proza is, maar het dreunt maar door op hetzelfde aambeeld. Een treurige litanie van verveling en moordlust, alles steeds zo duidelijk mogelijk geëxpliciteerd. Ik kreeg geen enkele kans mijn eigen verveling of moordlust (die me beslist af en toe overvalt) van de grond te laten komen. Ik zat ernaar te kijken en dat was het dan. Wat een vreemde roman! Alles is voorgekauwd en uitgemoraliseerd, niets, ook niet de stijl, doet een beroep op mijn eigen moraal of geweten. Nee, zo ben ik niet, ik woon gelukkig in de stad en zo is Weverling ook niet, zo zijn de anderen, de boerenpummels en de plattelanders, zij hebben het weer eens gedaan. Dit boek vertolkt een woedebui van de schrijfster over onrecht en het valt te prijzen dat zij daar zo aan toegaf, maar het gaat in literatuur niet om de woedebuien van de schrijver, die zijn er alleen om het eigen zelfmedelijden in stand te houden. Wat zegt mij dit boosaardige sprookje over het platteland? Wat zegt het over mij? Moet ik mijn leven veranderen? Maar waarom dan precies? Omdat anderen schurken zijn?
Aukelien Weverling
Het land
Meulenhoff, 227 blz., € 17,95 ebook