De titelrol wordt vertolkt door de gelauwerde filmactrice Juliette Binoche (Les amants du Pont Neuf). Mede daarom (vermoed ik) was de week dat de voorstelling in Amsterdam te zien was, al ver voor de Luxemburgse première uitverkocht. Toneelverslaggevers die niet voor de gelegenheid naar het hertogdom waren afgereisd, zoals ondergetekende, konden in Amsterdam zien wat het geworden was.

Antigone is een beroemde titel in het oeuvre van Sophokles, de grote psycholoog onder de Griekse tragedieschrijvers. Maar zijn Elektra, ook wel ‘de Griekse Hamlet’ genoemd, wordt veel vaker gespeeld. Antigone is ook bepaald een ongemakkelijke tekst. Door dat mitraillerende ‘nee’ van de titelheldin, die haar broer Polyneikes wil begraven tegen het bevel van haar oom Creon in. Het stuk is hard in de botsing tussen deze twee onverenigbare karakters in de doorwaakte nacht na een staatsgreep. Om die reden is het bijzonder populair onder censoren, met verbodsbepalingen strooiende dictators en andere aanhangers van het model van de ‘sterke staat’. Het stuk is voorts confronterend in de behandeling van een emotionele krachtlijn waarmee we over het algemeen slecht overweg kunnen: ons ongeschreven grondrecht op rouw. Dat Creon precies dát recht afpakt, is voor Antigone voldoende reden om voor de onverzettelijke ramkoers te kiezen. Het publiek van toen en dat van nu kennen de fatale afloop. Spannend is dus in de eerste plaats het verloop.

Dat verloop, het vertellen van het verhaal door acteurs, herkent men in de eerste plaats aan helderheid in de stijl van spelen. En daarmee is in deze voorstelling ergens iets misgelopen. Juliette Binoche, althans zo zag het er in de serie voorstellingen in Amsterdam uit, staat enorm te pompen, wat heet – ze bedient een stoomgemaal van grote emoties, die nogal slordig door elkaar worden geprakt. Het is ongetwijfeld hard werken aan al die krachtlijnen die allemaal over erg-erg en boos-boos en diep-diep vertellen – ik werd als kijker en luisteraar nauwelijks warm of koud van al dat gesop.

Haar tegenspeler, de Creon van Patrick O’Kane, zet zijn rol op in het zachte timbre van charismatisch staatsmanschap en wordt van daaraf geleidelijk harder en (vrouw)onvriendelijker: ‘Ga dan je broers maar achterna, dan kan je/ daar je zusterliefde kwijt. Zolang ik leef/ zal niemand mij de wet voorschrijven/ en zeker niet een vrouw.’ Terwijl Binoche, in de bijrol van de bode die de ongelukkige afloop komt vertellen, laat zien dat ze ook nog wel wat kalere vormen van toneelspelen in huis heeft, neemt O’Kane’s Creon de pompen&verzuipen-tonen in de slotscènes als het ware van haar over. Waardoor het stuk als vertelling eigenlijk van de regen in de drup belandt.

Ik kan me natuurlijk enorm vergissen, maar volgens mij grijpt Sophokles in Antigone naar de middelen die mensen nu eenmaal hanteren om zichzelf in het ongeluk te storten, terwijl ze het geluk bedoelen. Hij toont de soms naïeve, vaak ideële argumenten die ze daarbij bedenken en deels verzinnen. En hij laat zien dat ze daardoor van zichzelf wegglijden, terwijl ze precies het omgekeerde beweren. Antigone lijkt een hard leerstuk over zelf gegraven kuilen en over de kater nadat je er ruggelings in bent gelazerd.

Niks van gezien. Zouden Ivo van Hove en zijn toneelspelers toch stiekem aan een heel ander stuk hebben gewerkt?


Binnenkort nog te zien in Parijs, Recklinghausen, Edinburgh en New York. Inlichtingen: toneelgroepamsterdam.nl