
Berlijn – Het hoeveelste van de zeven uur Faust (regie: Frank Castorf) het is weet ik niet meer. In een van de onverwachte locaties voor Goethe’s kroonstuk, de Parijse metro, draagt de acteur Abdul Kader Traoré voor uit Todesfuge van Paul Celan: ‘Hij roept speel zoeter/ De dood de dood is een meester uit Duitsland/ Hij roept strijk zwaarder de snaren/ dan stijg je als rook in de lucht/ dan heb je een graf in de wolken/ daar lig je niet krap.’ Traoré citeert in zijn koloniale moerstaal, Frans. Kort daarop rolt het enig kind van Faust, de kunstmens Homunculus, naar adem happend over de vloer van het treinstel. Gifgas! Faust is een alchemist, een duistere, imperialistische meester die over lijken gaat. Subtiel is de regie niet. Castorf kán het overigens wel, de meer subtiele registers bespelen. Sophie Rois, Volksbühne-diva van het eerste uur, speelt de chef van de heksenkeuken in Faust 1. Ze zingt Schuberts Leiermann, over een andere meester, die niet alleen uit Duitsland komt. ‘Drüben hinterm Dorfe/ Steht ein Leiermann/ Und mit starren Fingern/ Dreht er, was er kann.’ Ze wordt begeleid door Volksbühne-dj Sir Henry, op een eenzame accordeon. Het verhitte, overvolle, lawaaierige auditorium valt binnen enkele seconden doodstil. Wat een scène! Wat een afscheid. En ja, ook dit is Frank Castorf. Ook deze toneelpoëzie is een kwart eeuw lang de grote kracht geweest van de Berlijnse Volksbühne.
Toneel is in Berlijn , in Duitsland, een soort barometer van de tijd. Dat was ook zo toen Castorf (1951) in 1992 begon, nadat de stofwolken van de gevallen Muur waren opgetrokken. Hij was in de afbrokkelende ddr een kunstdwarsligger. Hij verspijkerde Brecht (het liefst de ‘verboden’ teksten) en Heiner Müller (idem) in een schuur in het stadje Anklam, tegen de Poolse grens aan. Hij werd in de jaren tachtig deel van de ironische culturele oppositie waar de Stasi geen vat meer op kreeg en waarvoor liefhebbers van toneel graag naar Anklam afreisden. En hij werd buiten de ddr ontdekt. Zijn Müller-voorstelling Die Schlacht kwam in 1983 (door de inspanningen van Arthur Sonnen) naar ‘ons’ Holland Festival. Hij deed gastregies in Berlijn, Basel, München. Castorf leek in het ongedeelde Berlijn de juiste man voor de leiding van de Volksbühne. Dat vervallen, trotse, talloze malen verwoeste maar altijd weer herrezen toneelhuis aan het plein van ‘Rote Rosa’. Waar het zenuwcentrum van radicaal links is, de ‘rooie’ kranten, de kantoren van de kpd, het Karl Liebknecht Haus, filmhuis Babylon.
Castorf begint als intendant in 1992 met King Lear, voor hem das Stück der Stunde, over de uit elkaar vallende staten van de Keltische Herr Lear en de Oost-Duitse Herr Honecker, de gevallen ex-leider van de ddr, in dat jaar aangeklaagd wegens doodslag vanwege 192 executies op de vlucht aan de Muur en preventief opgesloten in de Berlijnse gevangenis Moabit. Eerder genoemde Sophie Rois, 31 op dat moment, piest als Cordelia op het voortoneel uitputtend in een zinken emmer, alvorens ze haar vader de les gaat lezen. Het stuk wordt op z’n Castorfs door de gehaktmolen gehaald. De meeste grote kranten maken dus ook gehakt van de voorstelling. Zoals ze dat in die eerste jaren met veel Volksbühne-producties doen.
Ik ben hier al tijden kind aan huis maar in die post-Wende-jaren raak ik verslaafd. Castorf verzamelt evenwaardige talenten om zich heen. Om te beginnen ontwerper Bert Neumann (1960-2015), de uitvinder van het handelsmerk van de Volksbühne, het wiel op pootjes. Daarnaast provocateurs als performanceartiest Christoph Schlingensief (1960-2010), regisseurs als Christoph Marthaler, die in 1993 zijn ‘patriotischer Liederabend’ Murx maakt, een voorstelling die bijna vijftien jaar repertoire houdt. Castorf stelt een spelersensemble samen van oude rotten, aankomende sterren en jonge talenten. Vaste nevenattractie is aanvankelijk de toneeltroep van Berlijnse daklozen Die Ratten. Castorf c.s. laten het gebouw met het donkerbruine ddr-houtwerk volledig intact in de oude luister. De grote zaal (tweeduizend toeschouwers) heeft goeie zichtlijnen en een puike akoestiek. Het podium is technisch voor alles toegerust: hydraulisch bewegende vloeren, een enorm draaitoneel, een diep toneelhuis, er kan in een lijst gespeeld worden en op een verlengd en verhoogd voortoneel. Daarnaast zijn er twee intieme zalen voor rockconcerten, films, debatten, experimenten, voorleesavonden en twee keer per week een Argentijnse tangosalon.
Het plan voor de eerste seizoenen luidt: ‘Nach zwei Jahren berühmt oder tot’. Het wordt beroemd, geliefd in weer en wind. De Volksbühne wordt ‘het Berlijnse buurthuis van de ex-ddr’, waar Castorf en de zijnen hun inspiratie, woede en materiaal aan blijven ontlenen. Alles samengevat in dat ene woord dat Bert Neumann vanaf 1992 in neon boven op het gebouw laat zetten: Ost.
Sinds voorjaar 2016 hangt er ook een wit vaandel met daarop in runenletters verkauft. Het theater zou zijn ‘verkocht’ aan de globalistische Berlijnse Schick. Er is rond het toneelhuis een ware burgeroorlog uitgebroken. Dat zit zo. Vorig jaar bepaalden politici die over de kunsten gaan dat per september 2017 als nieuwe directeur van de Volksbühne Chris Dercon (1958) wordt benoemd, de in Nederland gestudeerde Belgische museumdirecteur (MoMA New York, Haus der Kunst München, Tate Modern Londen, er zijn beroerdere cv’s), curator, verbinder en enabler (‘mogelijk-maker’) in de moderne kunst. Meteen stond half toneelminnend Berlijn en het hele Volksbühne-ensemble op de achterste poten. Vanuit een kantoortje tegenover het toneelhuis (hij mag het gebouw nog niet in) broedt Dercon sinds vorig najaar zijn plannen uit: internationaal danstheater en installaties van artistieke immigranten op locaties in de hallen van het voormalige stadsvliegveld Tempelhof, experimenteel toneel, beeldende kunst en multimediale projecten in het oude gebouw van de Volksbühne zelf.
Een ‘stadstheater zonder grenzen’ wil Dercon. En hij belichaamt de ontkenning van ongeveer alles wat de Volksbühne nu is: hij is geen theaterman, geen ensemblemens, geen Berlijner. De era Dercon zou het einde van het toneel aan Rosa-Luxemburg-Platz betekenen. Nu is overdrijven ook een vak, de arme man heeft nog geen stap in het gebouw kunnen zetten, en de Castorf-‘familie’ wekt de indruk dat men in 1992 met de sleutels van het pand ook het eeuwige recht van beheer, gebruik en exploitatie heeft verkregen. Maar, eerlijk is eerlijk, begrijpelijk zijn de angsten wel.
De Duitse cultuurpolitiek vindt de stadstheaters te duur en wil het theateraanbod gedeeltelijk omzetten in internationaal georiënteerde festivals, projecten en meer op het kunsttoerisme geënte evenementen. Als dat zo is, dan hebben ze in de Volksbühne voor die globalistische experimenteerlust een verkeerd slachtoffer gekozen. Het ensemble is een typisch Berlijns stadstheater met relatief weinig internationale ervaring, veel minder in ieder geval dan het Berliner Ensemble van Claus Peymann en de Schaubühne van Thomas Ostermeier. De Volksbühne heeft sterke bindingen met de regio, met de omringende wijken en met de undergroundcultuur van de stad. Het is ook een volks- en publiekstheater, met zowel een breed aanbod voor de doorgewinterde toneelliefhebber (zoals die uitputtende Faust) en ruim baan voor Vergnügen. Onlangs speelden ze voor de laatste keer de moeder aller Berlijnse volkskluchten, Die (s)panische Fliege (1913) van het toneelschrijversduo Arnold & Bach, overigens een top-toneelavond die al zes jaar een Renner is: eenmaal op het Spielplan is-ie geheid binnen een paar uur uitverkocht. Dat zie ik Toneelgroep Amsterdam nog niet zo gauw doen, een volksstuk als Potasch en Perlemoer in textiel op het repertoire zetten.
En nu we het toch over de vergelijking met Ivo van Hove’s ensemble hebben: het voorstel tot ‘vijandige overname’ van de Volksbühne door Chris Dercon c.s. lijkt even kortzichtig als Toneelgroep Amsterdam verplichten uitsluitend buurttoneel in Vogelaarwijken te spelen.
Terug naar Faust naar Goethe, zoals de bewerking heet. Zeerover Castorf entert Goethe’s slagschip en sleept het zeekasteel van hoogromantische verzen naar open zee, naar een andere wereld. Anderhalf jaar geleden heroverde hij op die manier Baal, het toneeldebuut van Brecht uit 1919, een echo uit de Eerste Wereldoorlog. Castorf verplaatste Baal naar een andere smerige oorlog, die in Vietnam. De woedende erven Brecht sleepten er een gerechtelijk verbod uit, het werd een theaterschandaal. Goethe zal zich niet meer verweren. Alles uit de vertelling over de geleerde die zijn ziel aan de duivel verkoopt wordt hier getoond, wel in flarden. Uit Faust 1: het contract met Mephisto, de verjongingskuur, de tragedie met Gretchen, ‘des Pudels Kern’ met een echte poedel. En in het ‘voorspel in het theater’ krijgt de toneeldirecteur, een imitatie-Dercon, door Martin Wuttke’s Faust een pul bier over zijn harses gegoten. Wanneer Faust in Faust 2 de grote wereld van het moderne kapitalisme binnentreedt, als geldmaker en grootgrondbezitter, duwt Castorf hem de wereld binnen van het imperialistische verleden van Europa, de Franse oorlog in het gekoloniseerde Algerije, uitgevochten tussen 1954 en 1962. Toen Goethe rond 1830 de laatste hand legde aan zijn magnum opus begon in Noord-Afrika de verovering van het gebied waar de terreur-haat is geboren die nu Europa in zijn greep heeft. Beweert Castorf. En dus is de tekst van Goethe hem hier niet meer genoeg.
Frantz Fanons De verworpenen der aarde wordt erbij gehaald en wild-woest geciteerd, inclusief flarden uit het beroemde voorwoord van Jean-Paul Sartre. Het Helena-verhaal uit Faust 2 wordt gespiegeld met flarden uit Emile Zola’s roman Nana, in het milieu van Parijse hoeren en actrices. Das ewig Weibliche in het strijklicht van het vorige fin-de-siècle.
De nieuwe decorontwerper en opvolger van Bert Neumann, Alexander Denic, heeft het draaitoneel op spectaculaire wijze volgebouwd met de andere wereld voor Faust: Parijs. Een variététheater, een horrorburcht, het spookhuis op de kermis, een hellemond (L’enfer in neon erboven), met daaronder métrohalte Stalingrad. En natuurlijk ettelijke kamertjes, ook een handelsmerk van het Volksbühnetheater, door het werk van de geniale cameraploeg verbonden met ettelijke projectieschermen. Geen beeldesthetiek hier, geen Schönmacherei, maar rauwe real life-televisie. Niets blijft verborgen in deze kapot geobserveerde staat-in-de-staat. Maar ook niet alles wordt helemaal getoond. Het raadsel blijft intact. Aan het eind is het stil. Faust fietst rondjes op een piepende kinderfiets. Het ovationeel beloonde ensemble heeft het beste getoond van wat het in een kwart eeuw toneelspeelenergie bij elkaar heeft vergaard. In een woest kolkende en tegelijk breekbare anarchie. Castorf: kunst is waanzin, geen literaire dienstverlening.
Und jetzt ist es vorbei. Endspiel Berlin.
Faust wordt gespeeld op 12, 14, 26 en 27 mei, kaarten: 0049-30-24065777 en ticket@volksbuehne-berlin.de. Speelplan voor juni zie volksbuehne-berlin.de