
Iedereen die het boek heeft gelezen zal de afgelopen week aan The Ministry for the Future hebben gedacht. De roman van Kim Stanley Robinson opent met een hittegolf in India. ‘Het was heter dan het menselijk lichaam aankon. (…) Je kunt niet ademen. Zweten lukt niet. Je voelt je geroosterd, als vlees in de oven.’ Wanneer de airco’s uitvallen vluchten mensen in pure wanhoop naar een nabijgelegen meer, om te ontsnappen aan de dodelijke temperaturen. Slechts een enkeling kan het navertellen.
Komt deze sciencefiction niet akelig dicht bij de werkelijkheid? In delen van India en Pakistan is de temperatuur al wekenlang ver boven de veertig graden. Een vuilnisbelt vlak buiten New Delhi vatte spontaan vlam en de stroom valt geregeld uit. Hittegolven zijn in die regio niets nieuws, maar deze komt opvallend vroeg in het jaar en houdt genadeloos lang aan, met als gevolg dat mensen bezwijken en oogsten dreigen te mislukken.
Kim Stanley Robinson heeft niet de gave om de toekomst te voorspellen. Hij heeft slechts de waarschuwingen van klimaatwetenschappers vertaald naar een aangrijpend verhaal. In dat verhaal moet het eerst slechter worden, voordat het beter gaat; een ramp kan misschien zorgen voor een kortstondige wake-upcall, maar al gauw sukkelt de wereld weer in slaap. ‘Toen de begrafenissen en steunbetuigingen achter de rug waren, gingen mensen en hun overheden terug naar business as usual.’
De ramp waardoor Europa nu wakker is geschud heeft weinig met het klimaat te maken, althans niet op het eerste gezicht. In plaats van afkicken van fossiele brandstoffen tout court is prioriteit nummer één nu om minder afhankelijk te worden van de olie- en gasvoorraden van de agressor. Daarom worden in allerijl terminals gebouwd voor vloeibaar aardgas uit Qatar en de Verenigde Staten. Dat de winning van Amerikaans schaliegas bijzonder schadelijk is voor het milieu, een reden waarom veel Europese landen er tot voor kort niets van wilden weten, is niet langer de voornaamste zorg. Energiezekerheid is nu even belangrijker dan de energietransitie.
Hoe de aanleg van zulke fossiele infrastructuur te rijmen valt met de Europese ambitie om binnen dertig jaar klimaatneutraal te zijn? Simpel, beweren beleidsmakers: op den duur kunnen deze terminals en pijpleidingen gebruikt worden voor het transport van groene waterstof, opgewekt door grote windmolenparken op zee. Sommige enthousiastelingen zien de waterstofeconomie al helemaal voor zich: auto’s, cv-ketels en fabrieken, straks draaien ze allemaal op het element ‘H’. Journalist Sanne Bloemink dook in de waterstofhype en sprak met energie-experts die de verwachtingen temperen. Het is te duur en te omslachtig om aardgas te vervangen door waterstofmoleculen. In de zware industrie zal er heus een rol weggelegd zijn voor waterstof, maar in veel andere gevallen is groene stroom een logischer pad om de broeikasemissies terug te dringen.
Misschien voelt het als wandelen met zevenmijlslaarzen, van de windmolenparken op de Noordzee, naar het slagveld in Oekraïne en de verzengende hitte in Calcutta, maar je hoeft geen geopolitiek genie te zijn om de verbanden te ontwaren. Energiezekerheid is belangrijk, maar als dat ten koste gaat van de energietransitie zal de chaos alleen maar groter worden, zeker op plekken waar veel mensen nog helemaal geen toegang hebben tot elektriciteit. Een ‘ministerie voor de Toekomst’, dat oog houdt voor de lange termijn, is voorlopig nog fictie, maar je zou de huidige generatie bestuurders het boek van Robinson alvast van harte aanbevelen.