Ramsey Nasr © Kelly-ann van Steveninck

Vincent van Gogh is achter in de twintig als hij in 1881 na een kort verblijf in Brussel in Den Haag belandt. Het Haagse stratenplan is niet bijster exotisch, maar hoe lyrisch wekt Van Gogh in een brief aan zijn broer Theo een stukje oeroud Den Haag tot leven: ‘Het is weer Zondag, vanmorgen was ik op den Rijswijkschen weg, de weilanden zijn gedeeltelijk overstroomd zoodat er een effect was van tonig groen en zilver, met de ruwe, zwarte en grijze en groene stammen en takken van de door den wind verwrongen, oude boomen op den voorgrond, een silhouet van het dorpje met spits torentje tegen de lichte lucht, op den achtergrond hier en daar een hek of een hoop mest, waar een troep kraaien op zat te pikken. Wat zoudt gij zooiets voelen, wat zoudt ge ’t goed schilderen als ge wildet.’

‘Den Rijswijkschen weg’, met al die weilanden op de achtergrond, was toen nog niet de doodgewone Rijswijkseweg, maar wat een schittering strooit Van Gogh hier over die lange, grauwe straat. Zo kun je een bezemsteel nog lekker maken, zou mijn vader dan zeggen.

Het is geen geheim dat de brievencollectie van Van Gogh tot de indrukwekkendste kunstenaarscorrespondenties behoort in de Nederlandse taal. Schrijvers als W.F. Hermans, Maarten ’t Hart, Jan Wolkers, John Updike en Charlotte Mutsaers staken hun bewondering niet onder stoelen of banken. Met het poëziegeschenk Wij waren helemaal onder de betovering geraakt voegt Ramsey Nasr zich expliciet bij dit rijtje bewonderaars.

Het is niet de eerste keer dat Nasr zijn fascinatie voor het kunstenaarschap als uitgangspunt neemt. Zo is het lange slotgedicht uit zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004), wintersonate (zonder piano en altviool), een poëtische monoloog van Dmitri Sjostakovitsj. Als Dichter des Vaderlands schreef Nasr Het hemelse leven, een lang gedicht over Gustav Mahler, diens Vierde symfonie, het Koninklijk Concertgebouworkest, dirigent Willem Mengelberg en de Tweede Wereldoorlog. Voor toneel bewerkte hij De dood in Venetië van Thomas Mann.

Thema van de tiende Poëzieweek is het ietwat dorre (want wel erg algemene) ‘natuur’. Nasr kiest niet voor hooggestemde gedichten over kanaries of duinlandschappen, of voor teksten waarin hij de klimaatcrisis centraal stelt. De tien gedichten in Wij waren helemaal onder de betovering geraakt zijn gebaseerd ‘op de honderden brieven die Vincent van Gogh schreef, vanaf zijn jeugd tot aan zijn dood in 1890’, zo schrijft Nasr in het korte voorwoord. De poëzie is opgetrokken uit Van Goghs eigen woorden, ‘losgeweekt uit hun context’ en ‘in een volkomen nieuw verband geplaatst – ingedikt en herschikt tot poëzie’. Met andere woorden, lyrische en beeldrijke taal, hoe mooi ook, is nog niet meteen poëzie.

Nasr knipt en plakt, maar dit zijn geen vrolijke, warrige collages. De coherente teksten zijn in elkaar gezet via een soort ‘cut-up’-methode, bekend van onder meer William S. Burroughs. Het resultaat is een bijzonder kleinood dat het midden houdt tussen een collectie gedichten en intieme brieven aan de lezer. Door zichzelf als ‘authentieke’ maker buitenspel te zetten, laat Nasr zien hoe poëzie tot stand kan komen. De blauwe markeringen in de gedichten geven de fragmenten aan die her en der uit de brieven zijn geplukt.

Begin 1882 schrijft Van Gogh aan zijn broer: ‘Enfin mijn jeugd is weg, niet mijn levenslust of mijn levenskracht, maar ik bedoel de tijd dat men niet voelt dat men leeft, en zonder moeite leeft.’ Deze zinnen keren als volgt terug in de tweede strofe van het eerste gedicht:

mijn jeugd is weg/
ik bedoel de tijd dat men niet voelt dat men leeft
en zonder moeite leeft/

Vanuit Arles schrijft Vincent op 3 mei 1889:

‘Enfin mon cher frère, soyons juste, et je te le dis en me retirant: Songeons là où nous nous faisons trop vieux pour nous ranger dans les jeunes, à ce que nous avons aimé dans le temps Millet, Breton, Israëls, Whistler, Delacroix, Leys.’

Nasr, die voor de Franstalige brieven gebruikmaakte van de zesdelige uitgave De Brieven (2009), maakt ervan:

laten we eerlijk zijn /
laten we nu wij te oud zijn om ons onder / jongeren te scharen
denken aan wat we vroeger mooi vonden /
rijswijk / zundert / drenthe

De Van Gogh van Nasr droomt niet weg bij schilderende tijdgenoten, maar bij oer-Hollandse plekken en regio’s. In het tweede gedicht lees ik: ‘ik denk veel aan holland’ en ‘een schilder is gelukkig/ zoodra hij kan weergeven/ wat hij ziet’. Het Nederlandse landschap is een goudmijn wat betreft licht, kleur en vorm, vandaar die liefde.

Wij waren helemaal onder de betovering geraakt leest als een kleine autobiografie waarin je een Van Gogh leert kennen die verlangt naar de jeugd, naar schilderen, naar liefde, naar de medemens. Als nieuwe hedendaagse poëzie zou dit werk waarschijnlijk wat verzuchtend en geëxalteerd klinken, maar dit is geen hedendaags werk. Nasr trekt aan de touwtjes, maar wat wij zien is een groot, getormenteerd kunstenaar die zich onverminderd blootgeeft:

evenzeer als ieder ander heb ik behoefte
aan/ omgang/

Wat een schitterend cadeau.

9.
weet u waar ik vaak aan denk |

wij voelen ons niet doodgaan |
de ziekte zelf die voel je niet |

we komen | niet | in opstand |
erin berusten doen we ook niet

we zijn | door dood en onsterfelijkheid getroffen |
en het gaat niet over |

ik heb geprobeerd |
ben werkelijk zo moe |

ik begin | te gelooven
dat ik weg móét |

misschien zal ik | me verdonkeremanen |
misschien zal ik er daglicht van maken |

maar | dat de dood pas komt als hij moet komen
dat zullen we nog wel eens zien |

ik ben | geheel besloten |
sta | niet meer | magteloos voor de natuur |

wij die | in de buurt zijn van de dood
voelen | dat het groter dan wijzelf
en van langere duur