Dertig jaar geleden konden intellectuelen er niet buiten. Daarna wilden ze er niets meer van weten. Maar inmiddels vragen de kranten zich bij elk nationaal en internationaal probleem opnieuw reikhalzend af: «Waar blijven de schrijvers?» De conjunctuur van het engagement is even grillig als die van de euro, maar als we de filosofe Karen Vintges mogen geloven staat ook zij inmiddels weer bijna op haar oude peil. Haar onlangs verschenen pamflet De terugkeer van het engagement (Uitg. Boom) valt samen met de heroplevende populariteit van Sartre, al geeft Vintges — le feminisme oblige — de voorkeur aan Simone de Beauvoir.

De problemen worden er nauwelijks minder door. Ook De Beauvoir placht te grossieren in de verkeerde politieke keuzen die de geëngageerde intellectueel zijn slechte naam hebben bezorgd. De waarheid die de laatste in pacht had kreeg al snel absolutistische trekken en zocht bij voorkeur het gezelschap van een dito politiek.

Vintges pleit dan ook voor een engagement zonder waarheid. Dat kan zo post modern niet klinken of er zit wel een voorbehoud aan. De wispelturigheid en vrijblijvendheid die het postmodernisme altijd verweten zijn, hebben het engagement juist gesmoord en dus moeten waarden de verplichtende rol vervullen die de waarheid is afgenomen. Welke waarden? De vrijheid, en dat klinkt plotseling weer heel erg naar Sartre. Liever neemt Vintges dan ook het aan Foucault ontleende monsterwoord «vrijheidspraktijken» in de mond. Voor hen moet de post-postmoderne en dus opnieuw geëngageerde intellectueel zich inzetten.

Wat je je daarbij moet voorstellen blijft nogal in het vage, op een pleidooi voor een zorgloon voor moeders na, want ook hier blijft het feminisme verplichten. Die vaagheid is niet helemaal te vermijden, want wie een middenweg zoekt tussen abstracte principes en het concrete leven, komt onvermijdelijk terecht in een zompig middenveld. Zo absoluut als Sartre de vrijheid maakte, is ze in ieder geval onleefbaar. Alleen binnen het feitelijke bestaan heeft ze betekenis: binnen de grenzen die dat stelt maar ook met gebruikmaking van de mogelijkheden die het aanreikt.

Dat klinkt aangenaam reëel, maar zaait nogal wat voetangels voor het individualisme dat Vintges tegelijk als de grote erfenis van de westerse moderniteit omarmt. Haar «vrijheidspraktijken» komen dan ook voornamelijk neer op wat Foucault al even monsterlijk «zelftechnieken» noemde, maar bij die persoonlijke levensstilering blijft het. En — zo moest ook Sartre al constateren — ieders vrijheid houdt op waar die van een ander begint. In zijn absolutisme kon die laatste dan ook weinig anders concluderen dan dat alle menselijke verhoudingen de structuur hebben van het conflict.

Zover gaat Vintges niet, maar ook haar intellectueel lijkt in de «universalistische ethiek» die ze bepleit uiteindelijk te moeten strijden voor ieders recht het eigen leven in persoonlijke exclusiviteit vorm te geven. Van het sociale mensenbestaan blijft dan weinig over. Het communautaire waartegen haar pleidooi aanvankelijk lijkt aan te schurken verdwijnt dan ook weer schielijk langs de achterdeur. Wanneer de gemeenschap haar eigen waarheid is, ligt conservatisme nu eenmaal in het verschiet.

Maar waarom dat zoveel slechter is dan het individualisme, valt moeilijk in te zien zolang er niet over «waarheid» gesproken mag worden. Toch is die er kennelijk wel, en moet ze in de dialoog tussen gemeenschappen en culturen vanzelf komen bovendrijven. Hoe «cross-culturalistisch» dat — als alternatief voor het vermaledijde cultuurrelativisme — ook heten mag, in feite valt het van de weeromstuit in het tegenovergestelde terug. Wanneer onze principes maar eenmaal door de anderen zijn erkend, komt het met de mensheid toch nog goed.

Zo wil dit pamflet geen waarheid om er tegelijk een beroep op te doen, een gemeenschapsmens die toch een individu blijft en een sociale inbedding van de vrijheid die het solipsisme niet overschrijdt. Het wil, kortom, alles. Ook dat is een feministisch hebbelijk heidje, al roept het niet langer driftig «en wel nú!». Het engagement is ouder en wijzer geworden, maar ook even ongewis als Heideggers beruchte oproep tot vastbeslotenheid uit de jaren twintig. «Vastbesloten, maar waartoe?», vroegen zijn studenten zich na elk college even radeloos als begeesterd af. Op de vraag «Geëngageerd, maar waaraan?» komt vooralsnog alleen een antwoord voor bijstandsmoeders.