Moord was voor Waltraud Wagner normaal geworden, een van haar werkzaamheden als verpleegster in het Lainzziekenhuis in Wenen. ‘Een soort gewoonte’, zei ze tijdens haar proces. Honderden patienten zou Wagner hebben omgebracht in die zes jaar, soms in haar eentje opererend, soms samen met drie collega’s. Vier jonge vrouwen, alle vier zeer toegewijde en hardwerkende zusters, rekenden af met dozijnen oudjes, meestal boven de 75 jaar en al op de drempel van de dood. Voor tweeenveertig bewezen moorden gingen de in smetteloos wit vermomde she-devils de gevangenis in. Het was, rilde de internationale pers, ‘an orgy of killing’ geweest, daar in de Oostenrijkse hoofdstad.
Weerlozer kan een slachoffer niet zijn: bejaard, ziek, soms dement. En cynischer kan de plaats van de misdaad niet gekozen zijn: een ziekenhuis. Een publieke ruimte die rust, verzorging en veiligheid symboliseert. Daar, tijdens haar nachtdienst, liep Waltraud Wagner rond met de injectiespuit. De medicijnkast was open voor het personeel, en meestal viel haar keus op insuline, waarvan zij een forse overdosis injecteerde. Bij patienten die ze lastig of veeleisend vond, zo luidde de beschuldiging. Nee, hield ze vol, bij mensen die ze uit hun lijden wilde verlossen. Maar volgens collega’s was er vaak helemaal geen sprake van ondraaglijk lijden en waren veel van haar slachtoffers geen terminale patienten. Het grootste leed werd deze zieken aangedaan door hun verzorgster, die voor hen een gruwelijk doodsbed opmaakte.
Eens wilde een verpleegkundige in het Lainzziekenhuis bij een comapatiente de tanden poetsen en de mond spoelen. Per ongeluk kwam er wat water in haar longen - het arme mens bleef erin. Wagner stond erbij en kreeg een ingeving. Deze ‘mondhygienemethode’ was een uitgelezen moordwapen.
Een paar jaar later. Het is nacht op de ziekenzaal. Waltraud Wagner en collegamoordzuster Stefanija Mayer staan naast het bed van een oude man die stervende is. Wagner reikt naar het glas met mondhygienewater op het nachtkastje. ‘Ach nee’, protesteert Mayer volgens haar latere getuigenis, ‘laat hem toch. Hij is binnen een paar uur dood.’ ‘Nee’, antwoordt Wagner bruusk, ‘hij is nog van mij.’ En ze houdt geroutineerd zijn tong tegen zodat ze het vocht rechtstreeks in zijn longen kan gieten, waarop hij langzaam stikt.
‘Dit was geen moord uit mededogen’, zei de aanklager later, ‘maar koelbloedige moorden op hulpeloze mensen die ons herinneren aan een periode in de Oostenrijkse geschiedenis die we liever zouden vergeten’, verwijzend naar de ‘medische’ gruwelen die in de dodenkampen van de nazi’s plaatsvonden.
De rechtszaak in Wenen tegen de vier Engelen des Doods was de grootste ter wereld waarin verpleegkundigen of verzorgers als moordenaars terechtstonden. Maar die zaak staat niet op zichzelf. Wie de stapel kranteknipsels over moord binnen de muren van Europese ziekenhuizen bekijkt, zou nog als de dood voor de zuster worden. Voor zuster Michaela Broeder bijvoorbeeld, die in het Duitsland van 1989 voor elf jaar achter de tralies werd gezet wegens het om zeep helpen van minstens zeventien patienten op een intensive care-afdeling. In Noorwegen lig je ook niet altijd veilig. Daar werd ruim een jaar geleden een 38-jarige bejaardenverzorgster gearresteerd die opvallend vaak dienst had op de momenten dat er in het Bergense verzorgingstehuis iemand het leven liet. Zij bleek ten minste tien patienten een overdosis medicijnen te hebben toegediend. Wellicht geinspireerd door een mannelijke collega, die tien jaar eerder voor 21 jaar achter de Noorse tralies verdween omdat hij een slordige twintig bejaarden had omgebracht.
Of neem broeder Frans H. Het was 1976 en Nederland hield zijn adem in bij wat ‘het proces van de eeuw’ werd genoemd. Eenenveertig jaar oud was H., en zeer gewaardeerd als verpleegkundige in de Luckerheidekliniek te Kerkrade. Hij werkte hard, was zeer betrokken en altijd even proper. Frans zou zelfs bezeten zijn door een dwangmatige schoonmaakwoede, aldus de aanklager: ‘Alles wat hem irriteert moet opgeruimd worden, inclusief lastige patienten.’ Minstens negen bejaarden maar waarschijnlijk een veelvoud daarvan had ‘Spuitreus Frans’ met insuline-injecties naar de andere wereld geholpen. Hij moest er achttien jaar voor zitten.
Insuline, de redding van de suikerpatient, is fataal voor wie het al te gul krijgt toegediend. Dan leidt het tot epileptische stuiptrekkingen, gruwelijke pijnen en een coma. Het lijkt al met al op een hevige hersenbloeding, en leidt ten slotte tot de dood. Het is het perfecte middel voor moordlustige broeders en zusters. Immers, insuline is een uur na het overlijden al niet meer in het lichaam van het slachtoffer aan te tonen, en in verpleeghuizen is het spul in ruime mate aanwezig omdat veel van de bejaarde bewoners kampen met ouderdomsdiabetes.
MAAR WAAROM verlegden deze verpleegkundigen hun aandacht van verzorgen naar vermoorden? Was het ze om spaarpot of juwelenkistje te doen? Dat was ongetwijfeld wel het motief van de Rotterdamse ziekenbroeder Hans H. (37), die kortgeleden opeens de vrouw van zijn dromen (95) tegenkwam. Hij regelde een spoedscheiding van zijn toenmalige echtgenote en trouwde het oude besje, dat binnen een paar maanden onder verdachte omstandigheden het leven liet, met achterlating van al haar miljoenen. De verrijkte Hans zit nu vast, overigens samen met zijn ex-vrouw. Dat was een duidelijke zaak.
Geld was echter niet de drijfveer van Waltraud Wagner, van Michaela Broeder, van Frans H., noch van de arts in verpleeghuis De Terp in Den Haag, die in 1985 aan het bed van drie zieke bejaarden zijn injectiespuit met insuline vulde. Zij allen beweerden, al dan niet ingefluisterd door hun advocaten, uit compassie te hebben gehandeld. Eigenmachtig namen zij het besluit dat het afgelopen moest zijn met het leven en lijden van de betreffende patient.
‘Medelijden moge een burgerplicht zijn, voor professioneel handelen kan het een slecht kompas zijn’, schrijft psychiater F. Koerselman in de bundel Als de dood voor het leven. ‘Medelijden als beroepsmatig richtsnoer impliceert dat men over het lijden kan oordelen.’
De zo hevig medelevende verpleegkundigen voltrokken zelfs het laatste oordeel - terwijl alleen een arts eventueel (na een aantoonbaar en uitdrukkelijk verzoek daartoe) als verlosser mag optreden. Onder auspicien van Justitie en met een fatsoenlijk middel dat - anders dan insuline - leidt tot een zachte dood.
Met euthanasie hebben de overhaaste overdoses dan ook niets te maken. Je zou het, met die wat pijnlijke typering van Andreas Burnier, hooguit euthanasiasme kunnen noemen. Maar de rechter noemt het ronduit moord, en kiest de bijbehorende strafmaat.
Geen verzachtende omstandigheden dus voor de Zwitserse zuster, wier ziekenhuismoorden een paar jaar geleden de Nederlandse kranten haalden. Met haar compassie en insulinespuit had ook zij slachtoffers gemaakt. Een verpleeghuiszuster te Delfzijl las het bericht in haar ochtendblad. Het bracht haar op een idee. Haar naam was Martha U.
Ze was gedreven, deskundig en geliefd in Vliethoven, het verpleeghuis waar ze al twintig jaar zorgde voor zieke, demente bejaarden. Niettemin werd Martha U. (43) drie maanden geleden veroordeeld tot negen jaar cel en tbs met dwangverpleging voor vier moorden die zij pleegde binnen de muren van Vliethoven. Ze wordt ervan verdacht veel vaker te hebben toegeslagen, maar vier keer werd onomstotelijk bewezen dat zij de dader en insuline haar handlanger was geweest.
U. HEEFT ALTIJD volgehouden dat zij handelde uit mededogen met de lijdende medemens, die bovendien zelf altijd op een of andere wijze had aangegeven naar Martha’s helpende hand te verlangen. Een van haar slachtoffers, een 56-jarige ernstig zieke vrouw die niet meer kon spreken en nauwelijks kon bewegen, zou door te knipperen met haar ogen hebben laten weten dat ze uit haar spastische lijden verlost wilde worden. Aldus U. ‘Nadat ze op een dag het etensbord uit mijn handen sloeg, heb ik met haar gepraat. Ze keek me smekend aan en daaruit heb ik afgeleid dat ze verschrikkelijk leed. Toen ik haar vroeg: “Zal ik je erbij helpen?” werd ze rustiger. Ze keek me indringend aan, alsof ze “ja” wilde zeggen.’ - Johannes 12 vers 2: ‘En Martha bediende.’
Later verklaarde ze over deze daad: ‘Ik kon hier niet meer tegen.’ Haar motief, concludeerde de officier van justitie dan ook, lag niet in het leed van de bewoners maar in dat van haarzelf. Ook de psychiaters die haar onderzochten geloofden niet in Martha’s compassie. Ze zou agressief zijn, en steeds toegeslagen hebben na een incident zoals dat met het omgegooide bord. Haar slachtoffers waren niet allemaal diep dement en leden bepaald niet allemaal ondraaglijk. Een van hen was juist helemaal opgebloeid in Vliethoven en had nota bene net een bootreisje geboekt. ‘Er is nog een argument waarom het mededogenmotief niet kan kloppen’, zei de aanklager in zijn requisitor. Op een slaapkamer met vier bedden had U. drie van de vrouwelijke bewoners met de fatale hoeveelheid insuline geinjecteerd. Alleen de dame die er het slechtst aan toe was, bleef onaangeroerd. Martha U. is, zo luidde het finale oordeel, ‘een niet gedemonteerde tijdbom’.
TOEN BEKEND WERD dat U. voor negen jaar achter de tralies ging, kwamen bij de Stichting Korrelatie 87 protesttelefoontjes binnen. ‘Ik wou dat er in het verpleeghuis van mijn moeder een Martha was’, liet een beller weten. Er werd zelfs een steuncomite voor U. opgericht door een zekere drs. C. Lapre uit Haren. Die doet geheimzinnig over het aantal ‘leden’ van het comite en over wat zij beogen. Maar de straf voor Martha, aldus Lapre, vinden zij ‘onmenselijk, want U. heeft een humaan antwoord willen geven op een van de dilemma’s van deze tijd’.
Ook de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie ontving een aantal verontwaardigde brieven. Zoals deze: ‘Ik heb de Delfzijlse verpleegkundige een bemoedigende brief geschreven. Ik schreef haar: “Wanneer ik (nu 75) in een dergelijke mensonterende toestand kom te verkeren, hoop ik dat iemand bereid is daaraan een eind te maken. Ik ben er zeker van dat het binnen 25 jaar niet meer mogelijk zal zijn de resten te verzorgen van wat eens een mens was, zoals nu nog gebeurt.’
Het is een schande, zo klonk ook al tijdens de processen tegen voorgangers van U., hoe wij in de moderne westerse samenleving met onze ouderen omgaan. Logisch dat je dan uitwassen krijgt. Het aantal ouderen groeit almaar, wij hebben daar geen goed antwoord op en stoppen ze weg in de donkere hoekjes van de gezondheidszorg, waar overwerkte verpleegkundigen het maar moeten oplossen.
Prof. dr. B. Smalhout stelde in De Telegraaf dat Martha U. dan schuldig mocht zijn, de bezuinigende overheid was medeplichtig: ‘Een hoog ontwikkelde samenleving als de onze moet zich schamen dat achter de glanzende facade van de welvaartsmaatschappij er kennelijk een verpleegkundige hel schuilgaat waaruit van tijd tot tijd een apocalyptische Engel des Doods oprijst.’
In het proces tegen Frans H. werd gewezen op de overbelasting van de verpleegkundige, de slechte organisatie en het chaotische bestuur in zijn kliniek. In het Oostenrijkse Lainzziekenhuis zouden de vier verpleegsters bezweken zijn onder de druk van hun frustrerende werk op overbevolkte afdelingen waar de dood dagelijks langskwam, en waar de zusters zonder steun en begeleiding te veel zware en emotionele taken kregen toebedeeld. En Martha U. - die werkte al veel te lang met de moeilijkste categorie patienten en werd overvraagd door een incompetente directie.
P. Froeling, hoofd van de verpleeghuisartsenopleiding in Nijmegen, wil niets van zulke verzachtende omstandigheden weten. ‘Het is een oneigenlijk argument om naar de werkomstandigheden en de stress van verpleegkundigen te verwijzen’, zegt hij. ‘De dood is in een verpleeghuis een alledaags gegeven. Dat hoeft niet altijd frustrerend te zijn, want de dood is soms een tegenspeler en soms de beste oplossing. Maar dat wil nog niet zeggen dat dat tot afstomping mag leiden! Euthanasiebeslissingen blijven de moeilijkste afwegingen die we moeten maken, al is het dagelijkse kost.’
Het is een bekend gegeven, aldus Froeling, dat zorgverleners een soort bezitterigheid krijgen. ‘Ze spreken in hun betrokkenheid ook altijd over mijn patient. Maar het is hun patient natuurlijk helemaal niet, die is slechts aan hen toevertrouwd. Die identificatie met patienten is normaal, maar wanneer je iets bezit, merk je dat je daar ook macht over krijgt. Dat kan gevaarlijk zijn, want ook in de zorgsector, net als overal, lopen mensen met gedragsafwijkingen rond. Dat is extra griezelig omdat zij met kwetsbare patienten werken. De karakterstructuur van Martha U. is in deze zaak de enig geldige verklaring. Het ging niet om werkdruk of overbelasting, het ging haar om macht.’
‘Ja’, bevestigt psycholoog Ernst Ameling, die Martha U. onderzocht in het Pieter Baan Centrum, ‘macht en onmacht staan bij haar centraal. In al haar contacten wil zij de regie houden, al is ze zich dat niet bewust. Van een man die al opgegeven was, zei ze dat ze zijn overlijden moeilijk kon verdragen. Bij hem wilde ze tot het uiterste doorgaan met verzorgen. Maar ook dat is beschikken.’
JE KUNT HET JE proberen voor te stellen, in het decor van een verpleeghuis met jezelf in de hoofdrol: iemand kan niet meer plassen, poepen, niet meer eten, drinken, niet meer opstaan - niets zonder jouw hulp. Zonder jou is die patient, jouw patient, nergens. Dat kan een geweldig gevoel van onmisbaarheid en belangrijkheid geven. Van superieure nobelheid. En van macht. Je staat aan dat bed en kijkt naar dat hulpeloze wezen en denkt: jij bent helemaal niets zonder mij. In welke andere relatie heeft iemand jou zo nodig, heb je zo veel macht over die ander?
Voeg aan deze scene een forse persoonlijkheidsstoornis toe, en je krijgt een levensgevaarlijke situatie. De moordzuster heeft niet alleen iemands leven letterlijk in haar handen, maar ook diens dood. En dat is de ultieme macht. Zij komt niet alleen vanavond om 18.15 uur langs met de avondboterham, maar ook overmorgen om 23.30 uur met de injectiespuit. Zij zorgt, zij geeft, maar zij neemt ook, en daarin duldt zij geen enkele instantie boven zich. De tijd van deze patient is nu gekomen.
Waarom? Misschien omdat ze meent dat dat beter is voor de patient, omdat ze in diens ogen een doodsverlangen denkt te hebben gezien. Zij is altijd onbaatzuchtig goed voor hem geweest, nu zal ze zijn Engel des Doods zijn. Misschien ook omdat ze denkt dat dat beter is voor haar. Omdat zij die lijdensweg niet langer kan verdragen, er schoon genoeg van heeft, op is.
En omdat ze - onbewust - met haar machtige, eigenmachtige beslissing wellicht haar eigen doodsangst bezweert. Want wie een ander eerst door het leven loodst en vervolgens het graf in helpt, heeft dat wat wij allemaal willen: macht over Het Leven, en zelfs over De Dood. Al is dat uiteindelijk - tragisch genoeg - slechts schijn.
Engelen des doods
Weerlozer kan een slachtoffer niet zijn: bejaard, ziek, soms dement. De plaats van de misdaad: het ziekenhuis. De dader: de zuster. Het ‘euthanasiasme’ van Martha U. en andere moordverpleegkundigen.
ZE SLOEG VOOR het eerst toe, zo bekende zij later, in 1983. ‘Maar niet zo vaak: ongeveer een keer per drie maanden.’ In 1989, het jaar van haar arrestatie, was dat inmiddels opgelopen tot eens per week.
www.groene.nl/1996/31