In The Royal Tenenbaums, Wes Andersons beste film tot nu toe, zit Margot (Gwyneth Paltrow) de hele dag in bad. Ze heeft een tv’tje op de radiator gezet en terwijl haar moeder en haar man tevergeefs aan de andere kant van de badkamerdeur vragen of ze alsjeblieft naar buiten wil komen, rookt ze stoïcijns de ene sigaret na de andere. Aan de telefoon heeft ze haar minnaar, wiens roman net besproken is en die zich afvraagt waarom een recensent met nadruk gezegd heeft dat hij ‘niet briljant’ is. Margot snapt dat echter maar al te goed: ‘Ik ben zuinig op dat woord.’

Het is een opmerking die zo uit de mond van een van Salingers Glass-kinderen zou kunnen komen. Margot is Andersons versie van Franny, de kettingrokende jongste Glass-telg die in Franny and Zooey mentaal instort en zich opsluit in de badkamer in haar ouderlijk huis. Net als Franny kent Margot het begrip ‘briljant’ goed; haar broers waren op jonge leeftijd respectievelijk beursspeculant en toptennisser, en zelf won zij nog vóór haar puberteit een prestigieuze toneelprijs. Net als de Glass’s zijn de Tenenbaums nooit hersteld van die jeugdige genialiteit; ze zijn gebrouilleerd en aan lager wal geraakt. Het is het bekende adagium van F. Scott Fitzgerald dat doorklinkt in de films van Anderson en de boeken van Salinger: ‘There are no second acts in American lives.’

Margot Tenenbaum is een dubbele knipoog naar Salinger; met haar blonde haar, ijzige blik en onafscheidelijke bontjas is ze ook nog eens een kopie van Sylvia Plath, die mede uit bewondering voor Salinger aan het schrijven sloeg. Het eerste wat ze deed toen ze stage ging lopen bij het tijdschrift Mademoiselle was vragen of ze Salinger mocht interviewen. Haar aanvraag werd afgewezen, maar ze modelleerde de hoofdpersoon van The Bell Jar (1963) naar Holden Caulfields stijl en attitude. 25 jaar later waart de geest van Caulfield rond in het werk van Haruki Murakami, bijvoorbeeld in de gedaante van de door Tokio dolende Toru Watanabe in Norwegian Wood (1987). En zeer onlangs dook hij op in De ontsnapping van Julien Parme (2007) van de Franse schrijver Florian Zeller, waarin de ik-verteller probeert weg te komen uit het sociale milieu van zijn ouders maar ontdekt dat Parijs eigenlijk te klein is om aan hen – en aan zichzelf – te ontsnappen.

De lijst van schrijvers die door Salinger zijn beïnvloed of geïnspireerd is indrukwekkend. Er is in ieder geval een praktische verklaring voor die verreikende invloed: al generaties lang maakt The Catcher in the Rye deel uit van de standaard lesprogramma’s Engelse taal op middelbare scholen. Alleen al om die reden gaan er nog steeds jaarlijks zo’n 250.000 exemplaren van over de toonbank. Meer dan tien miljoen zouden er inmiddels van verkocht moeten zijn. Maar dat zegt natuurlijk nog niets over de blijvende kracht van het boek zelf. De ongeremde woede op de hele ‘goddamn’ wereld, op ouders, leraren, klasgenoten, is voor de puberende lezer een warme deken van herkenning. Een deken die je altijd om je schouders blijft voelen, in de woorden van Salinger-fan Joost Zwagerman, een ‘door herlezing te herscheppen intimiteit, (…) ongerepte vereenzelviging en deernis met de romanheld. Het geheime meesterwerk wordt een officieus, intuïtief ijkpunt, een sluimerende maatstaf voor ieder ander te lezen boek, een relikwie en misschien wel talisman. De cultus kan beginnen.’

Dat is punt 1 van Salingers invloed: hij weet zijn volgelingen op vroege leeftijd te vangen. Punt 2: voorzover die volgelingen zelf literaire ambities ontwikkelen, doen ze luidkeels en aanstekelijk kond van hun bewondering voor hem. Het lijstje is aardig om te noemen: John Updike, Louis Sachar, Megan McCafferty, Jay McInerney, Richard Yates, A.M. Homes, Michael Chabon, Jonathan Safran Foer, Dave Eggers en zelfs Philip Roth hebben Salinger in zekere mate genoemd als bron van inspiratie. Daarbij wordt vooral zijn stijl erbij gehaald: zo ogenschijnlijk achteloos opgeschreven dat je je niet kunt voorstellen dat het zo moeilijk is. ‘She was a girl who for a ringing phone dropped exactly nothing. She looked as if her phone had been ringing continually ever since she had reached puberty.’ Je krijgt er spontaan zin van zelf te gaan schrijven.

Dankzij zijn sterke stijl heeft Salinger het voor elkaar gekregen een heel thema te annexeren. Elk verhaal over een recalcitrante tiener die wil ontsnappen aan het keurslijf dat volwassenen hem opleggen, wordt vergeleken met The Catcher in the Rye. Net zoals de associatie met de Glass-familie opdoemt zodra het gaat om sociaal gevoelige, spirituele wonderkinderen. Alleen al het noemen van de auteur kan voldoende zijn. In De erfenis bijvoorbeeld, het boekenweekgeschenk dat Connie Palmen in 1999 schreef, wijst een schrijfster haar assistent op haar uitgave van Franny and Zooey als ze spreekt over de band met haar broers. Daar treft hij wat volgeschreven velletjes aan: ‘Het is een merkwaardige liefde, de liefde voor de broers, ze is met niets te vergelijken. Ik zal nooit van iemand met wie ik vriendschap sluit zeggen dat die vriend mijn broer zou kunnen zijn, dat ik hetzelfde voor hem zou voelen als een broer, want dat is nooit zo. Alleen mensen die geen broers hebben, maken van vrienden en geliefden broers en denken dan dat die liefde gemakkelijker is, maar iemand die broers heeft weet dat dat niet zo is. Toch heeft niemand beter begrepen wat voor een soort liefde het is dan Salinger en Salinger was enig kind. Ik kan eraan aflezen op welke manier zijn ouders van hem hebben gehouden.’

Heel veel meer hoeft er niet gezegd te worden. Palmen legt die bijzondere liefde nergens uit, maar door de korte referentie aan Salinger weten we precies wat ze bedoelt.

Hoe literair je zijn invloed ook wilt ontleden, uiteindelijk ontkom je niet aan de persoon Jerome David Salinger. Juist door het literaire circuit zo ostentatief de rug toe te keren heeft hij zijn creaties iets mystieks meegegeven. Waar Holden het ultiem toegankelijke personage is, is Seymour Glass het aimabele geheim – door hen aan hun lot over te laten daagt de schrijver de lezer uit om zich hen toe te eigenen. Elke generatie baart haar eigen Holden Caulfield, zoals hij op zijn beurt eigenlijk een verre nakomeling van die andere mijmerende puber is, Hamlet, prins van Denemarken. Als Holden, Seymour, Buddy, Franny en Zooey de kinderen van Salinger zijn, dan is de beste man inmiddels op z’n minst overgrootvader, zo vaak zijn ze verjongd en vernieuwd.

Hoe ziet de Holden van vandaag eruit? Igby Slocomb uit Burr Steers film Igby Goes Down (2002) is een goed voorbeeld. Igby wordt van school gestuurd en hij besluit onder te duiken voor zijn rijke familie door bij allerlei opeenvolgende adresjes in New York te verblijven. Zoals Holden anno 1951 zich zorgen maakt over de eenden in de vijver, zo kijkt Igby zorgelijk toe hoe een groepje schoolmeisjes elkaar uitkafferen en elkaar te lijf gaan met hockeysticks in datzelfde Central Park. Hoewel hij zich tegen zijn omgeving verzet, weet Igby net als Holden (hoeveel zestienjarigen in 1951 wisten waar ze alcohol vandaan moesten halen en hoe ze met prostituees in contact konden komen?) handig de sociale mores te omzeilen. De drank is er nog steeds, maar gaat nu vergezeld van coke. Igby hoeft geen prostituee te regelen, want zijn vrouwelijke leeftijdgenootjes zijn niet zo moeilijk.

De Holdens van deze tijd varen in zwaar water. De teenage angst is alleen maar groter geworden, de zouteloze praatjes die een kind moeten opvoeden in eer en deugd zijn phoneyer dan ooit, ouders en docenten blijven blokken aan het been, schoonheidsidealen worden alleen maar sterker en met internet zijn er nieuwe manieren van sociale uitsluiting ontstaan. Hoe houdt de hedendaagse Holden zich staande? Elke Amerikaanse high school geeft hem The Catcher in the Rye te lezen en hoopt dat het goed komt. Een beproefd recept, sedert 1951.


Beeld: 1951 (AP)