Als intensief gebruiker van de Nederlandse Spoorwegen ben ik de afgelopen jaren een paar keer getuige geweest van agressie tegen een conducteur. Het bleef gelukkig bij verbaal geraas. Schelden doet geen pijn? De emotionele impact is groot. Er is angst voor klappen en schaamte over de vernedering tegenover een omgeving die ongemakkelijk wegkijkt.

Onlangs nog maakte ik een akkefietje mee op het traject tussen Den Haag en Amsterdam. Ik zat in het gangetje tussen twee coupés. Drie jongens van een jaar of achttien bonsden brullend op een dichte deur van de conducteursruimte. Een klap leek op een explosie, waarop de conducteur van schrik de deur opende en in een reflex zijn gezicht beschermde met zijn handen. Hierdoor raakte zijn elleboog een van de jongens, wat aanleiding was om een scheldkanonnade in te zetten. ‘Raak me niet aan klootzak. Blijf met je gore poten van me af. Wil je dat we je kop eraf slaan?’ Opgefokt groepeerden zij zich rondom de conducteur, die klem stond in de deuropening. De conducteur kromp ineen en zei niks. Wat doe je als toeschouwer op het klapstoeltje?

Burgers kunnen een grotere bijdrage leveren aan de sociale veiligheid in het openbaar vervoer. Dat staat in een rapport Burgermoed als oplossing voor onveiligheid in het openbaar vervoer? van Stichting Maatschappij en Veiligheid (smv). Het rapport verscheen in de week dat de discussie over geweld op het spoor oplaaide door een reeks incidenten, waaronder een zwartrijder die het mes op de keel van een conducteur had gezet. Hoewel uit cijfers blijkt dat het geweld op de trein iets afneemt, vielen deze gebeurtenissen op een gevoelige bodem. In maart werd een conductrice het ziekenhuis in geslagen.

De NS was ‘het goed zat’. Met een toeteractie eiste het personeel hardere maatregelen. Na intensief beraad van de vakbond, de NS en staatssecretaris Wilma Mansveld van Infrastructuur en Milieu werd niet gekozen voor pepperspray, de wapenstok en camera’s op de trein. De oplossing wordt gezocht in mensen. Naast het inzetten van meer personeel op risicotrajecten en honderd extra bewakers op stations wordt er een beroep gedaan op de reizigers. ‘In de huidige participatiesamenleving is veiligheid niet langer een exclusief domein van de overheid’, stellen de onderzoekers van het rapport.

Sinds eind jaren negentig het fenomeen opdook van agressie tegen mensen met een publieke of dienstverlenende functie – zoals ambulancepersoneel, politieagenten, uwv-beambten, docenten, badmeesters, artsen – zijn er tientallen rapporten verschenen over het profiel van de daders en de rol van omstanders. Volgens Waarden, normen en de last van het gedrag, van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2003) wordt geweld en agressie op school, in het openbaar vervoer en het uitgaansleven voor een groot deel gepleegd door mannen in de leeftijd tussen vijftien en dertig jaar. ‘Het normoverschrijdende gedrag van deze groepen blijkt samen te hangen met hun onvermogen in de gewone maatschappij een plaats te veroveren of erkenning te krijgen.’ En: ‘Ze vertonen normoverschrijdend gedrag, in een emotionele reactie op onaangename gebeurtenissen.’

Mensen die wél ingrijpen zien zichzelf als ‘bekwaam, sterk, agressief, emotioneel en principieel’

Controle op een vervoersbewijs is kennelijk zo’n ‘onaangename gebeurtenis’, want die is in de trein vaak de aanleiding voor woede tegen de conducteur. De cijfers van de NS zijn hard: 94 procent van het personeel zegt met agressie geconfronteerd te zijn. Dat gaat om treiteren, lastigvallen, diefstal, bedreiging en mishandeling. In 2009 stelde Hans Boutellier, bijzonder hoogleraar veiligheid en burgerschap aan de Vrije Universiteit, in De Groene Amsterdammer in zijn essay ‘De schreeuw om gehoord te worden’ dat deze vorm van zinloos geweld wordt gevoed door ‘een verongelijktheid die dwars door de barrières van geweten en zelfcontrole heen beukt’. De regelmaat van incidenten wijst volgens hem op een structureel probleem: ‘Als deze cultuur van alledaags blind geweld ook naar een gebrek aan aandacht en erkenning verwijst, dan moeten we iets daarvan zien terug te winnen. Niet door meer repressie, niet door grootscheepse normatieve programma’s of nieuwe ideologische verhalen, maar door een consequente, rechtvaardige en betrokken aanspreking van burgers die eerst en vooral gewoon mensen willen zijn.’

Maar wie steekt zijn vinger op? ‘Niet allemaal tegelijk’, riep de leraar vroeger spottend als hij aan de klas vroeg wie er voor het bord wilde komen voor een moeilijke opgave. Mensen doen namelijk meestal niks als ze getuigen zijn van agressie, zo blijkt uit het rapport Binnen bereik? (2013) van het ministerie van Binnenlandse Zaken over de rol van omstanders bij geweld tegen mensen met een publieke taak. De onderzoekers wijzen op het bystander effect. Burgers reageren als volgt: 44 procent loopt weg, zestien procent kijkt toe, tien procent belt 112, elf procent grijpt in door te praten, vier procent komt fysiek tussenbeide, de reactie van de resterende vijftien procent is onbekend. Veel omstanders vinden het interessant om te kijken of te filmen. Veel mensen willen niet als sociaal afwijkend overkomen en wachten op elkaar totdat iemand ingrijpt. De angst om een sociale blunder te begaan weerhoudt omstanders ervan om te helpen. Het bekende voorbeeld van die passieve houding is dat een groep mensen toekijkt terwijl voor hun neus iemand in het water is gevallen en verdrinkt.

Het rapport Binnen handbereik? doet een poging om te onderzoeken wie wél zijn nek uitsteekt. Want ‘gelet op het belang van een goed functionerende publieke sector is het nuttig om te kijken hoe omstanders kunnen bijdragen aan een veiligere publieke sector’. Mensen die ingrijpen zijn zogeheten capabele guardians. Uit sociaal-psychologisch onderzoek blijkt dat het meestal mannen zijn, vooral als de man een paar vormt met een vrouwelijke omstander. Zij zien zichzelf ‘als bekwaam’ en beschrijven zichzelf als ‘sterk, agressief, emotioneel en principieel’. Ze worden gekenmerkt door ‘een geneigdheid tot het nemen van risico’s. Ze hebben een avontuurlijke persoonlijkheid, een drang tot sociale erkenning en vaak een positieve gemoedstoestand op het moment van het incident.’ Morele waarden uit de opvoeding spelen eveneens een rol.

Op deze capabele omstanders wijst nu het rapport van de smv. ‘Als reiziger kun je NS-personeel helpen door een sociaal blok te vormen, dat wil zeggen: met een groep mensen om degene die wordt belaagd gaan staan. Jaag een geweldpleger niet in een hoek, maar geef hem of haar de mogelijkheid om te vluchten.’ Om deze houding te leren stelt Pieter van Vollenhoven, voorzitter van de onafhankelijke smv, voor om trainingen aan te bieden aan reizigers ‘vergelijkbaar met een ehbo-cursus’. Conducteurs zouden op hun beurt een training moeten krijgen om de hulp van reizigers in te roepen.

Rover, de vereniging van reizigers in het openbaar vervoer, omarmt dit idee. Rover-voorzitter Arriën Kruyt zegt desgevraagd: ‘Net als de politie niet zonder steun van het publiek boeven kan vangen, moet je reizigers inzetten bij preventie van agressie in het openbaar vervoer. Tegen gekken doe je niks. Maar in de meeste gevallen gaat er een fase aan fysiek geweld vooraf waarin je een conflict kunt dempen. Niet door de held uit te hangen, maar door duidelijk te maken aan de dader dat je op hem let.’

Ik zette mijn allerstrengste stem op tegen de jongens en vroeg hen op te houden. De trein raasde rustig voort

Hoe werkt dat, laten merken dat je de dader ziet? Tijdens de rit naar Amsterdam hield de man naast me zijn oortjes in terwijl hij naar zijn schoot keek. Een andere man pakte zijn iPhone, nam een flinke stap achteruit, ging de boel filmen en verdween vervolgens naar een coupé. Ik zette mijn allerstrengste stem op tegen de jongens en vroeg hen op te houden. De trein raasde rustig voort door de weilanden van Noord-Holland. De conducteur fluisterde tegen mij ermee op te houden – met mijn intuïtief doorbreken van ‘die eerste fase’. Op station Haarlem verliet hij aangeslagen de trein.

Ik bleef achter met zijn belagers. Het zweet brak me uit. Ik besloot te blijven zitten en verzocht hen – weer met mijn allerstrengste stem – te vertrekken ‘want we kunnen hier niet samen in één ruimte blijven’. Dat deden ze, tot mijn verbazing, ‘lelijk kutwijf’ naroepend. De man naast mij deed toen zijn oortjes af en zei dat ik gek geworden was. Ik had hém in gevaar gebracht.

Vanuit deze ene ervaring denk ik dat een beroep doen op omstanders nauwelijks oplossing biedt. Natuurlijk, het kan niet vaak genoeg gezegd worden dat het goed is om voor elkaar op te komen en niet af te wachten tot ‘de overheid’ optreedt. Maar als burger de pet van een agent – zonder wapenstok – opzetten, lijkt me toch even iets anders. Samen een cordon vormen om degene die wordt belaagd? Ik geloof er niet in. De conducteur leren om iemand aan te wijzen hem te helpen als er klappen dreigen? Tegen mij siste de conducteur dat ik mijn mond moest houden. Of hoorde dat bij het protocol? Mijn interventie was niet ingegeven door moed. Het was eerder emotioneel zelfbehoud; ik kon het op een halve meter afstand niet aanzien hoe de conducteur verbaal in elkaar werd geslagen.

Waar het treinpersoneel van de NS in ieder geval behoefte aan heeft is goede spoorwegpolitie. De NS beschikte sinds 1978 over een Spoorwegpolitie als particuliere dienst. Toen de Nationale politie in 2013 zijn intrede deed, werd de divisie Spoorwegpolitie opgeheven. Sindsdien ligt de verantwoordelijkheid voor veiligheid op het spoor bij verschillende politie-eenheden in het land. En daarover wordt door het personeel flink geklaagd, waardoor het idee vanuit de vakbond werd geopperd om conducteurs dan maar met bewapening uit te rusten.

Ook reizigers klagen veel over de NS. Zelf heb ik met de NS een haat-liefdeverhouding. De conducteurs weerspiegelen de samenleving: jong, oud, vrouw, man, ze spreken met Limburgs, Haags, Surinaams accent, ze komen uit alle windstreken van de wereld. Ik ontmoet vaak opvallend vrolijke controleurs. Ik ben eerder verbaasd dat zij zich inhouden, zo onbeschoft gedragen mensen zich soms als hun wordt gevraagd naar hun vervoersbewijzen.

Daar staat de NS als organisatie tegenover. Als er weer eens vertraging is, door stroomstoring, ijzel of hitte, een kapotte wissel, een geknapte hoofdleiding – wat de reden ook is – en je mutjevol op elkaar gepakt stilstaat, of een trein niet verder rijdt dan Leiden terwijl je naar Amsterdam moet, dan vervloek ik de NS. Vooral ook door het gebrek aan adequate informatie. Het personeel verwijst dan machteloos naar bedrijven als NedTrain en ProRail die na de opsplitsing van de NS verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het materieel. Omdat zij het dagelijkse aanspreekpunt zijn, richt de woede zich op hen. Dat voorkom je niet door burgermoed van omstanders.