Als kind al koesterde ik een diepe afkeer voor vulgariteit in het algemeen maar meer in het bijzonder ten aanzien van het gesproken woord. Misschien was dit sentiment een soort tegengif voor de grofgebektheid van mijn moeder. Uit haar mond klonken de kwetsuren en verwensingen als zweepslagen en omdat ze wist dat ik niet echt van haar verbaal geweld geporteerd was, liet ze geen kans onbenut me haar schuttingtaal als strafmaat op te leggen. Het liefst in het bijzijn van wat schoolkameraadjes, zodat mijn schaamtegevoel zijn paroxisme kon bereiken. Ik maakte er daarom een punt van, bij wijze van zelfreiniging, om zo beschaafd en zuiver mogelijk te flux-de-bouchen. En vanzelfsprekend werd ik al snel door mijn leeftijdgenoten als een curiosum beschouwd. Dat ik hierdoor niet werd gepest, heb ik waarschijnlijk aan mijn lengte en postuur te danken gehad.
Met deze eigenschappen verhuisde ik later naar het Nederlandse. Mijn eerste Hollandse vriendin bracht sneller dan me lief was mijn moeder in herinnering. Terwijl ik nog amper in staat was een werkwoord correct te vervoegen, leerde ik alvast woorden te herkennen die op ‘lijder’ eindigden. Van tyfus tot kanker of kolere. Ik besloot dat het mijn levenstaak zou worden om haar semantische arsenaal een meer vredelievend karakter te geven. Ik dacht in mijn missie te zijn geslaagd, maar toen we uit elkaar gingen werd ik onverwacht opnieuw voor lijder aan diverse aandoeningen uitgemaakt. Het ontbrak me aan kracht om van voren af aan te beginnen.
Heel wat ervaringen verder ben ik geneigd te constateren dat verbale vulgariteit een grensoverschrijdend fenomeen moet zijn. Een universeel verschijnsel dat ieder individu kan treffen zonder onderscheid naar ras, geloof of nationaliteit. Maar zo simpel is het niet helemaal. Overal in de wereld wordt aangenomen dat de taal een vehikel is. Een vervoermiddel om onze gedachten en sentimenten naar de gesproken wereld te transporteren. Je hebt landen die hun eigen taal koesteren alsof het een Ferrari zou betreffen en andere die zich bewust zijn van hun beperkingen en zich tevreden stellen met een bescheiden model genre-lelijk-eendje. Nederland valt buiten al die categorieën, want in de loop der jaren heeft de taal zich steeds meer als een rioolbuis ontwikkeld. In dit land lijkt het idioom vaak op een grijze pvc-buis die men diep onder de grond verstopt. En wat transporteert deze stinkende pijp? Juist: drek, menselijke sappen of afgedankte geslachtsdelen. De schuld ligt niet bij de taal zelf, maar moet op het conto worden geschreven van al die cultuurbarbaren die geen verschil meer zien tussen het Nederlands en een wc-pot. Overdrijf ik? Welnee! Kijk bijvoorbeeld hoe het er iedere avond in dat gekke huis in Almere aan toeging. Bij de Big Brother-bewoners verbleef de taal voornamelijk in de onderbroekregio. Alles was daar kut, kloot en lullig. Kutvrouw, kutverhaal, kutopdracht.
Na meer dan twintig jaar verblijf in dit land heb ik trouwens een zekere verschuiving zien optreden: van kloot naar kut. Vroeger was het weer kloot, nu is het kut. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de tweede feministische golf.
Je kunt het de Nederlander natuurlijk niet helemaal kwalijk nemen. Hoewel nog maar net op de wereld en dus onschuldig verdrinkt hij al snel in een specietank als hij zijn eerste scatologische bad moet ondergaan. De hele familie wordt opgetrommeld om het scheetje, het drolletje, het poepie te aanschouwen. In dit nieuwe millennium zal het waarschijnlijk schattig diarreetje worden of, wie weet, lieve kak.
Het ordinaire en het platte zijn natuurlijk niet inherent aan de Nederlandse taal, maar hier meer dan elders worden ze steeds meer tot norm verheven. Misschien omdat sommige figuren vulgarisatie met vulgariteit zijn gaan verwarren. Alsof je beter begrepen wordt door je verhaal met stinkbommen te parfumeren. Zo iemand is Mart Smeets. Iemand dus die niet zegt: ‘Je hebt op het veld niets uitgevoerd’, maar: ‘Je hebt uit je neus staan te vreten.’
Toen hij moest rapporteren over de onhygiënische omstandigheden van Kosovaarse vluchtelingen in Macedonië zei hij: ‘Ja, dames en heren, en al die mensen moeten ook pissen en poepen.’ Als bepaalde figuren op de rioolbuis verschijnen, haal ik altijd een speciaal filter uit de kast. Ik wikkel mijn tv-toestel in een dubbel absorberend rolletje toiletpapier.