Annie Ernaux heeft altijd al boeken willen schrijven waarover ze naderhand onmogelijk nog iets zou kunnen zeggen, schrijft ze in De schaamte (1997). Boeken die maken dat je een ander niet in de ogen kunt zien. Schaamte was voor haar iets normaals, iets wat voortvloeide uit het beroep van haar ouders, hun geldproblemen, hoe ze probeerden zich te distantiëren van hun klasse. Op den duur was ze zich er zelfs niet van bewust, schrijft ze, de schaamte had zich in haar lichaam genesteld. Twaalf is ze als haar vader haar moeder naar het leven staat, en pas zoveel jaar later, haar vader is al 29 jaar dood, durft ze terug te gaan naar die dag in juni. Terwijl ze dat doet, valt er een mortiergranaat op een markt in Sarajevo die honderden slachtoffers maakt, doden en gewonden.

Dit is typisch Ernaux: dat ze afdaalt in het meest private, en tegelijkertijd het wereldgebeuren laat mee resoneren. Als ze een paar jaar later opnieuw moed moet zien te vinden, nu om de abortus die ze als studente clandestien onderging te beschrijven, peurt ze inspiratie uit een roman van de Japanse schrijfster Yūko Tsushima die ze in Franse vertaling las. Doordat een schrijfster aan de andere kant van de wereld noteerde dat herinneren niet anders is dan de dingen volgen tot het einde, wist ze wat haar te doen stond: het spoor volgen.

In 2004 ontmoetten de beide schrijfsters elkaar in Tokio, en spraken met elkaar met behulp van Ernaux’ Japanse vertaalster over schaamte, zelfcensuur en schrijven. Tsushima: ‘In Japan kun je niet én getrouwd zijn én schrijven.’ Ernaux: ‘In Frankrijk is het ook heel lastig om getrouwd te zijn als schrijfster.’ Wat de schrijfsters behalve hun scheiding gemeen hebben, blijkt hun literaire ‘methode’. Via het precieze in woorden vatten van het leven van alledag komen ze uit op overstijgende kwesties van tijd, liefde, dood. Dat wat in de literatuurgeschiedenis lange tijd is weggezet als het vrouwelijk domein, wordt bij hen juist ten volle en zonder terughouding verkend. Tegelijkertijd zoeken ze allebei naar een manier om wat er op grotere schaal in de wereld gebeurt mee te laten klinken, zodat het kleine en het grote, het dagelijkse en het politieke, een natuurlijk verband met elkaar aangaan.

Tsushima las Passion simple vlak nadat het uitkwam in 1994. Het raakte haar dat het Ernaux lukte om in het verhaal van een persoonlijke tragedie ook de tragedie van de Golfoorlog te verwerken. Het is een van de opdrachten waarvoor ze zich als schrijfster gesteld ziet, vertelde ze: de betekenis achterhalen van de gelijktijdigheid van dingen. Dat op één en dezelfde dag je iemand kunt verliezen, ergens in de wereld mensen gegijzeld worden en dat er boodschappen moeten worden gedaan. ‘Er is altijd die vraag: wat moeten we eten vanavond?’

Yūko Tsushima is weliswaar inmiddels overleden, ze stierf in 2016 aan de gevolgen van longkanker, maar haar werk is aan een heropleving bezig. Net als dat bij Ernaux het geval was, heeft het haar in eigen land nooit aan lezers en erkenning ontbroken. Een opmerkelijk biografisch feit, genoemd in iedere levensbeschrijving, is dat ze de dochter is van de kennelijk erg bekende schrijver Osamu Dazai. Hij verdronk zichzelf samen met zijn minnares toen Yūko, die in werkelijkheid Satoko heette, één jaar oud was. Een met schaamte omkleed trauma waarnaar ze in haar werk veelvuldig terug zou terugkeren. Door over haar vaders dood te schrijven hoopte ze het voorval te kunnen veranderen in een verhaal. Iets dergelijks gold voor de dood van haar drie jaar oudere broer die het syndroom van Down had en overleed aan een longontsteking toen hij vijftien was, een figuur die op meer plekken in haar werk opdoemt.

Tsushima schreef meer dan 35 romans, verhalenbundels en essays, en werd gelauwerd met onder meer de Tanizaki-prijs en de Kawabata-prijs, wat klinkt als niet de minste. Ze begon met het publiceren van verhalen toen ze 24 was, vreemd harde verhalen die Flannery O’Connor geschreven zou kunnen hebben als ze kinderen had gehad. Zo is er het verhaal van de moeder die na een mislukt dagje naar het strand met haar twee kleine kinderen in een schiettent op de pier belandt en zich kan voorstellen dat ze haar kinderen overhoop schiet, ware het niet dat de jongen die er werkt naar haar glimlacht. En het verhaal van de moeder die de kamer van haar tienerdochter meticuleus opruimt, terwijl tussen de regels duidelijk wordt dat die is weggelopen en nooit meer terug zal komen.

Gaandeweg werd haar werk meer experimenteel, greep ze terug op de Japanse orale traditie en verweefde ze teksten van bijvoorbeeld een hofdame uit de elfde eeuw met het verhaal van een vrouw in de tegenwoordige tijd die haar kind is verloren, in de roman die in het Engels Pursued by the Light of the Night heet. Moederschap, verlies en verlatenheid zijn sowieso de belangrijke thema’s in het werk van Tsushima, altijd binnen de context van een samenleving die schande spreekt van alleenstaande moeders en buitenechtelijke kinderen en ze in feite geen bestaansrecht gunt. Op haar 25ste was ze kort getrouwd met een man met wie ze een dochter kreeg, de latere toneelschrijfster Nen Ishihara. Na haar scheiding ging ze weer bij haar moeder wonen. Vier jaar later kreeg ze uit een voorbijgaande verhouding een zoon, die negen was toen hij in bad overleed. Critici verweten haar, zo vertelde ze aan Ernaux, dat ze de dood van haar zoon uitbuitte door erover te schrijven.

Tsushima: ‘In Japan kun je niet én getrouwd zijn én schrijven.’ Ernaux: ‘In Frankrijk is het ook lastig getrouwd te zijn als schrijfster’

Twee jaar geleden verscheen zowel de Engelse als de Nederlandse vertaling van haar roman Domein van licht, deze zomer verschijnt Een vrouw rent over een berg. Eerder al, in 1983, werd haar roman Kind van de wind in het Nederlands uitgegeven. Het zijn de drie romans die ze eind jaren zeventig schreef en die worden beschouwd als geworteld in wat wij nu autofictie zouden noemen, een genre dat in Japan weliswaar een lange geschiedenis heeft maar waarop zo gauw het door een vrouw was geschreven werd neergekeken.

Ernaux maakte kennis met haar werk in de jaren negentig, toen het in Franse vertaling uitkwam, en het had een grote impact op haar. Eens en te meer besefte ze hoeveel drama in vrouwenlevens vervat zit dat niet eerder in een literaire roman gearticuleerd werd. Tsushima: ‘Veel van de taal rondom zwangerschap en bevalling was gemunt door mannen, wat me heel oncomfortabel maakte. Toen ik een babydagboek verwerkte in Een vrouw rent over een berg vroegen critici hoe lang ik nog door dacht te gaan met die oersaaie verhalen over hoeveel melk de baby dronk en hoe zacht zijn poep was.’

Bij verschijning van Domein van licht in 2021 in Engeland constateerde een journaliste in The Guardian met verbazing dat in de Londense metro voor het eerst mensen boeken zaten te lezen die níet door Engelse auteurs waren geschreven. In vertaling weliswaar, maar toch. Opeens leek de literatuur open gebloeid, over de landsgrenzen heen, wat zij toeschreef aan de immense populariteit van nieuwe en herontdekte vrouwelijke schrijvers en een enkele man, zoals Elena Ferrante, Natalia Ginzburg, Karl Ove Knausgård en Tove Ditlevsen. Hun heldere, directe en eerlijke verteltoon zou voor een onmiddellijke intimiteit met de lezer zorgen, of ze nu spreken vanuit naoorlogs Italië, hedendaags Noorwegen of het Japan van de jaren zeventig.

In dat rijtje werd ook Tsushima genoemd, wat wel en niet klopt. Haar romans zijn zowel springeriger en lichter als duisterder dan de wat meer naturalistische vertellers. In de jaren zestig studeerde ze Engelse literatuur aan de Shirayuri Universiteit in Tokio, en maakte kennis met het werk van zuidelijke Amerikaanse schrijvers als Tennessee Williams en William Faulkner die merkbaar invloed op haar werk kregen. Met een heldere, directe en eerlijke verteltoon heeft dat niet zoveel te maken, tenzij je het werk van Annie Ernaux waarin de persoonlijke ervaring laag voor laag wordt afgepeld ook zo zou typeren.

‘Elke minuut die ik maar kon wilde ik langer blijven liggen’, verzucht de naamloze verteller in Domein van licht. ‘Nog eventjes, dan is de vermoeidheid uit mijn lichaam verdwenen, maakte ik mezelf wijs en kroop weer diep onder het dekbed.’ De jonge vrouw die aan het woord is, is verlaten door haar man voor een andere vrouw. Ze heeft haar tweejarige dochter met zich meegenomen om op zichzelf te gaan wonen, maar kan eigenlijk niet geloven dat haar man niet naar haar terug zal komen. Simpeler zou het zijn geweest om weer bij haar moeder te gaan wonen, maar dat zou haar lot onderstrepen in plaats van dat er nog redding zou kunnen komen. Ze slijt haar dagen tussen haar werk op een bibliotheek en de crèche van haar dochter, doet boodschappen, drinkt bier en whisky, valt in slaap of juist niet, huilt. ‘Het waren tranen die geheel niet samenhingen met een bepaald soort emotie.’

Het dochtertje, dat ook zonder naam blijft, is een last. Ze scheldt haar uit, raakt haar kwijt, het maakt haar dol. ‘Probeerde dit kind uit hoe lang ik het nog kon volhouden?’ In haar dromen volvoert ze haar moordneigingen. ‘Terwijl ik mijn gezicht waste onder de kraan lispelde ik: “Help me, help me.”’ Ze is bezeten van het idee dat als ze maar goed haar best zou doen ze het leven geleefd krijgt zoals het zou moeten. Dat ze ervoor zou kunnen zorgen dat het dochtertje en zij een bron van vreugde voor elkaar zouden zijn. Dat zou dan het domein van licht zijn, ‘een kale kamer waarin alleen zacht licht danste, als het even kon zou ik daarin languit midden op de vloer gaan liggen en samen met mijn dochtertje uitkijken naar de dagen die in het verschiet lagen’.

Ook in Kind van de wind en Een vrouw rent over een berg, gaat het om de precaire relatie tussen moeder en kind, en een vrouw die tegen de klippen op blijft dromen over en verlangen naar vrijheid. Tsushima boort in haar eerste drie romans een onderlaag aan in lichaam en geest van een vrouw die zich geheel alleen voor een immense taak gesteld ziet. In Kind van de wind ligt de focus op de omgang van hoofdpersoon Kõko met een iets oudere dochter die ervoor kiest om bij haar tante te gaan wonen. Als Kõko erachter komt dat haar man zijn jonge minnares heeft weten te bewegen tot een abortus weet ze dat ze hem dat nooit kan vergeven. ‘Was ze echt ooit bereid geweest om haar hele leven bij zo’n man te blijven?’

Een vrouw rent over een berg begint met een hete augustusochtend op straat in Tokio, waar Takiko in haar eentje op weg is naar het ziekenhuis terwijl haar weeën al zijn begonnen. Ze woont nog thuis, waar ze zich moet verweren tegen de woede van haar vader en het medelijden van haar moeder. Telkens moet ze even halt houden om haar pijn te verbijten. Met slachtofferschap heeft deze roman echter niks te maken, eerder met onuitputtelijke energie. ‘Met haar ogen half dichtgeknepen tegen het felle licht liep Takiko de helling af. De zon straalde haar recht tegemoet. Er verscheen een glimlach om haar lippen. Geen mens wist hoe blij ze zich op dit ogenblik voelde – niet haar moeder, niet haar vader, niemand. Ze kon zich geen weldadiger tijd voorstellen. Het zonlicht viel heerlijk warm op haar lichaam. Een hete, hoogzomerse ochtend stond voor de deur.’ In haar gedachten rent ze met haar baby aan de borst moeiteloos weg, niet omdat ze wil vluchten, maar omdat ze weet hoe sterk ze is.