Rouw is misschien eerder iets voor poëzie dan proza. Terwijl prozaschrijvers zich vaak gedwongen voelen een verhaal te vertellen, waardoor ze rouw in een lineair keurslijf moeten persen – het leven vóór de dood, de dood van de geliefde/vader/moeder/zoon/dochter, en de woestenij daarna, die vervolgens ook moet uitmonden in iets dat op het weer doorgaan van het leven lijkt –, kan de dichter rouw zelf oproepen. Niet voor niets grijpen prozaschrijvers vaak naar de autobiografie, per definitie een terugblik waarin het tijdsverloop vervat ligt, terwijl dichters kunnen terugvallen op een eeuwenlange traditie van funeraire en elegische poëzie, waarin de tijd stil lijkt te staan.
Eigenlijk is het ook niet zo dat de tijd stilstaat tijdens rouw. Als iets rouw kenmerkt is het gelijktijdigheid. Rauw verdriet, liefdevolle herinnering, woede, onbegrip, gemis, ontsteltenis, berusting – het is er vaak allemaal tegelijkertijd. Of beter: het wisselt elkaar zo snel af dat niet duidelijk is waar de ene emotie overgaat in de andere, hoe dan ook slingert de rouwende heen en weer en vooruit en terug tussen die uiteenlopende emoties. Rouw laat zich, kortom, niet vangen in een lineaire volgorde, eerder is het iets simultaans of circulairs.

Het mooie van Verdriet is het ding met veren, het debuut van de Engelse schrijver Max Porter, is dat hij poëzie en proza erin weet te verenigen. Het boekje bevat alle mogelijke genres en taalregisters: soms is het verhalend op een bijna realistische manier, er zijn sprookjes en volksverhalen in terug te vinden, er staan toneelachtige dialogen in, soms is het pure poëzie. Er is een overkoepelend verhaal, of misschien kun je beter zeggen: een situatie, maar het drama bestaat uit de achtbaan van emoties waar de hoofdpersonen zich in bevinden, en een metafoor die tot leven komt, die zelf ook een personage wordt.
De situatie is snel na te vertellen: er is een vader met twee jonge zoons en de moeder is kortgeleden overleden, en dan staat er opeens dat ‘ding met veren’ voor de deur, een kraai. ‘Het rook sterk naar bederf, een zoete, vachtachtige stank van voedsel net over de gebruiksdatum, en mos, en leer, en gist.’ De kraai dringt zich binnen, raakt in een gevecht gewikkeld met de vader, en blijft. De kraai is de vleesgeworden metafoor van de rouw, maar hij is veel meer dan dat, hij is ook het middel dat de rouw kan verzachten. Zoals hij over zichzelf zegt: ‘In andere versies ben ik een medicijnman of een spook. Handige zaken, medicijnmannen en spoken en kraaien. We kunnen dingen die andere personages niet kunnen, zoals verdriet opeten, geheimen ongeboren laten worden (…). Ik ben vriend geweest, excuus, deus ex machina, grap, symptoom, verzinsel, waanbeeld, kruk om op te steunen, speelgoed, geestverschijning, knevel, psychotherapeut en kinderoppas.’
Die kraai is geen toeval. De vader werkt voor een noodlijdende uitgeverij aan het boek Ted Hughes’ Kraai op de divan: een ongekortwiekte analyse. De beroemdste weduwnaar uit de Engelse literatuur werkte aan de gedichten die hij in 1970 Crow: From the Life and Songs of the Crow zou bundelen na de zelfmoord van zijn ex-vrouw Sylvia Plath. Die kraai van Hughes, die oplichter en mythologisch wezen ineen is, spookt niet alleen door het hoofd van de vader, hij wordt echt een aanwezigheid. In Verdriet is het ding met veren staan beurtelings de fragmenten van ‘vader’, ‘jongens’ en ‘kraai’, waardoor het realistische, kinderlijke en magische perspectief elkaar voortdurend afwisselen.
Verdriet is het ding met veren is daardoor een wonderlijk rijk, lichtvoetig, ontroerend en soms ook wrang boek, dat rouw tastbaar maakt zonder ergens sentimenteel te worden. Als de vader bedenkt dat het huis een ‘tastbare encyclopedie van niet-meer-van-haar’ wordt – ‘Nooit zal ze meer (make-up, kurkuma, haarborstel, thesaurus) gebruiken. Nooit zal ze meer (dat boek van Patricia Highsmith, pindakaas, lippenbalsem) uitlezen/opmaken’ – of als de jongens horen wat er met hun moeder is gebeurd en denken: ‘Waar blijven de sirenes? Waar blijft het gieren dat bij zo’n gebeurtenis hoort?’, als er momenten zijn dat je het als lezer bijna te kwaad krijgt, dan is er altijd kraai.
En kraai heeft nu eenmaal niets zoetsappigs. Hij is de ‘God-verslindende, vuilnis-likkende, woord-vermoordende, karkas-ontheiligende, stokjesstorm-ontketenende klootzak enzovoorts’. De kraai maakt ook dat Max Porter, met dank aan Hughes en al die andere schrijvers en dichters waar hij naar zinspeelt, zich uitleeft in virtuoos taalspel, dat even virtuoos is vertaald door Saskia van der Lingen.
Loopt Verdriet is het ding met veren dan nergens op uit, heeft het echt niets lineairs? Aan het eind van het boek is de vader smalend over ‘het leven weer oppakken, als concept’. Dat is iets voor stommelingen, want rouw is een langetermijnproject, dat weet ieder verstandig mens. Hij weigert zich te overhaasten, het verdriet te vertragen of versnellen. Maar op den duur is het wel degelijk tijd voor kraai om op te krassen.