‘Ik ben geen predikant. Geen politicus. Ik vertel verhalen. Ik verzamel materiaal’ © Rosdiana Ciaravolo / Getty Images

Op de profielfoto van haar Twitter-account – bijna twee miljoen volgers – is ze en profil te zien, een zeldzaamheid. Een paarsgekleurd banier onder haar portret vermeldt: It Matters To Me. Je zou je kunnen afvragen wat het is, dat wat haar wél iets uitmaakt, kennelijk in tegenstelling tot anderen. Maar ze kan het hebben. Wat bij die anderen grootspraak zou kunnen zijn, of ijdel vertoon, is dat bij haar bepaald niet. Haar schrijvende leven lang toont Margaret Atwood (78) hoezeer ze betrokken is op de wereld, en hoe breed dat engagement is. Als ze ergens komt spreken, zoals vorig jaar in het South Bank Theatre in Londen, wordt ze met een staande ovatie ontvangen. ‘Het spijt me dat ik gelijk had’, maant ze het publiek tot kalmte, ‘maar ik ben geen profeet.’

Zo neergeschreven klinkt dat pedanter dan het in werkelijkheid uitpakt. Kenmerkend voor haar optreden is eerder dat ze lacherig al te academische close readings van haar werk probeert weg te wuiven (‘Thematiek? Ik probeer zo goed mogelijk een verhaal te vertellen, en laat mezelf altijd het liefst verrassen’), maar tegelijkertijd precies is, op het strenge af, als het op canonisering en definiëring aankomt. Zo heeft ze een afdoende manier gevonden om de vergelijking met andere vrouwelijke schrijvers waaraan geen enkele vrouwelijke schrijver ontkomt te bespotten. Afhankelijk van de andere twee dichteressen die de journalist of criticus heeft gelezen, aldus Atwood, wordt haar poëzie op één lijn gezet met die van Emily Dickinson of van Sylvia Plath. Waarom ze vaak vrouwelijke personages heeft? Well, gee, I don’t know! Maybe it’s because I am a woman and therefore find it easier to write as one. Few male writers write all their books from the female point of view. That doesn’t mean they hate women.

En dan is er natuurlijk altijd de vraag: bent u feministe?

Alsof ze geen feministe zou kunnen zijn, zou je denken op grond van haar romans die met name midden jaren tachtig, op het hoogtepunt van de tweede feministische golf, hun grote lezerspubliek begonnen te vinden. Haar debuutroman The Edible Woman (1969), in het Nederlands vertaald als De eetbare vrouw, beleefde een tweede leven als subversieve Bildungsroman. Life Before Man (1979), in vertaling uitgekomen als Het leven vóór de mens, was een mozaïekroman avant la lettre en tegelijkertijd een deconstructie van het huwelijkse bestaan. In zowel Cat’s Eye (1988), Kattenoog, als The Robber Bride (1993), De roofbruid, schreef ze met nietsontziende blik over de duistere kant van meisjesvriendschappen en de benauwende belevingswereld van vrouwen onder elkaar. En dan heb ik, naast heel veel meer uit die periode, The Handmaid’s Tale (1985), Het verhaal van de dienstmaagd, nog onvermeld gelaten, het angstwekkende visioen van een maatschappij waarin vrouwen zijn gereduceerd tot broedmachines, en dat sinds verschijnen tot op de dag van vandaag als een waarschuwend geschrift in de lucht wordt gehouden. ‘The Handmaid’s Tale is here’ kalkte iemand op een muur in Santa Monica toen het boek net uit was. In de grote vrouwendemonstratie in Washington, daags na de inauguratie van Trump, liep een demonstrant met het bord ‘Make Margaret Atwood fiction again’.

Toch is die vraag naar haar feminisme wel een spannende. Atwood was en is, behalve haar tijd vooruit, ook altijd quite something else. Zij schrijft literatuur, en is op de eerste plaats geïnteresseerd in de spanning tussen kunst en leven, techniek en natuur. Man-vrouw-verhoudingen, ach ja… ‘Ik begon heel a-politiek’, vertelt ze in een interview. ‘Maar toen begon ik te doen wat alle schrijvers en sommige dichters doen: ik begon de wereld om me heen te beschrijven.’ Taal is voor haar instrument, lens en korset tegelijk; de schrijver moet zich binnen een bepaalde ruimte, met afgemeten middelen zien te behelpen, en iedere keer opnieuw ‘eraan’ gaan staan.

De eetbare vrouw heeft wat dat betreft een veelzeggend motto, ontleend aan een recept voor bladerdeeg uit The Joy of Cooking: ‘Het oppervlak waarop u werkt (bij voorkeur marmer), het gerei, de ingrediënten en uw vingers moeten tijdens de gehele bereiding koud zijn…’ Het oppervlak is in dit geval het verhaal van Marian die op het punt staat te trouwen met Peter, een enorme droplul. Ze heeft een stomvervelende baan, te midden van kantoormaagden, op een enquêtebureau. Dit is het drama: Marian moet zich gaan voegen in het leven dat iedereen leidt. Net op tijd leert ze in een wasserette Duncan kennen, een totale weirdo. Er ontwikkelt zich een onduidelijke en wanhopige vriendschap, die culmineert in een armoedige vrijage in een hotelletje als Marian haar verlovingsfeest is ontvlucht.

Tot zo ver de verwikkelingen die – niet oneerbiedig bedoeld – niet zouden misstaan in een trage, droevige psychologische roman zoals Anita Brookner ze wel schreef. In Atwoods handen groeit de Werdegang van Marian echter uit tot spotschrift en manifest ineen. Niet alleen is het boek grappiger en soepeler dan welk boek van Atwood ook, droger op de een of andere manier – ze schreef het naar eigen zeggen in vier maanden tijd – maar ook vond ze een kunstige oplossing om de toenemende vervreemding van Marian van zichzelf te verbeelden. In het middendeel van het boek verandert het ik-perspectief in de personale vertelvorm. Marian beziet zichzelf als een lichaam dat weigert nog voedsel tot zich te nemen. Althans, dierlijk voedsel. Maar als je goed naar de dingen kijkt, blijkt alles krioelend leven te bevatten, tot aan een fototoestel toe. In het laatste deel, als Marian ‘zichzelf’ in cakevorm opdient aan Duncan, wordt er weer geswitcht naar de ik-verteller: ‘Nu ik weer over mezelf in de eerste persoon enkelvoud dacht, vond ik mijn eigen omstandigheden heel wat belangwekkender dan de zijne.’

Als een student zich in een vraaggesprek met haar iets laat ontvallen over de verschillende talen die in Cat’s Eye worden gesproken, de ‘boy talk’ en de ‘girl talk’, benadrukt Atwood dat taal nooit ‘alleen maar’ taal is, maar staat voor mogelijkheden, en identiteit. Negatief geformuleerd: voor begrenzing, en stereotype. In Cat’s Eye, een wonderbaarlijke wraakroman, een van Atwoods absoluut beste, wordt de dertienjarige Elaine geterroriseerd door haar klasgenote Cordelia. Als ze net op school komt, ervaart ze dat er twee gescheiden werelden bestaan, die van de meisjes en die van de jongens. Zelf voelt ze zich meer thuis in de jongenswereld, maar dat komt haar duur te staan. Ze ondergaat een ware heropvoeding, aangevoerd door de verschrikkelijke Cordelia, tot ze er bijna het loodje bij legt. Voordat ze zo ongeveer doodvriest in de kou doet ze aan automutilatie door uit pure zelfhaat het vlees onder haar voeten weg te krabben. Als Elaine terugkeert naar Toronto voor een overzichtstentoonstelling van haar werk is het grote wachten op een confrontatie met haar kwelgeest van weleer. Cat’s Eye is echter een té verrassende roman om aan die verwachting te voldoen.

In feite schreef Atwood met dit boek een variant op Atonement van Ian McEwan, zij het dat die roman pas dertien jaar later verscheen. Het boek is in zichzelf offerande, schuldbekentenis en vereffening geworden; de titels van de hoofdstukken blijken stuk voor stuk de namen van de schilderijen die te zien zijn op de expositie van het werk van Elaine. Met haar werk heeft Elaine kunnen afrekenen met het monster dat haar jeugd heeft vergald.

‘In Cat’s Eye’, zegt de student die de schrijfster interviewt, ‘wantrouwt Elaine, die schilder is, woorden.’

Atwood: ‘Zoals alle schilders woorden wantrouwen. Alle kunstenaars wantrouwen woorden tot op zekere hoogte. Ik denk dat de relatie van de schrijver met woorden te vergelijken is met die van de schilder met verf. Er is een beperkt aantal kleuren.’

Student: ‘Voelt u zich beperkt als schrijver?’
Atwood: ‘Ja en nee. Het is eenieders gevecht met de engel. Snap je de verwijzing?’
Student: ‘My mind is racing.’
Atwood: ‘Heb je een bijbel met een index?’
Student: ‘Nee.’

Atwood: ‘Als een student literatuurwetenschap heb je die nodig, want dan zou je kunnen zoeken onder “Jacob” of “engel” en dan zou je meteen de goeie passage hebben. Hij is van toepassing op schrijvers, omdat precies wordt beschreven wat ze voelen wat ze aan het doen zijn als ze schrijven.’

De potentieel revolutionaire vraag die Atwood altijd lijkt te willen beantwoorden: hoe zou de wereld er óók uit kunnen zien?

Bovenstaande dialoog onthult veel van Atwoods publieke status als schrijver, en de manier waarop ze zich wel en niet openstelt. Zoals uit haar Twitter-gedrag blijkt, maar ook uit haar openbare optredens, gaat ze graag het gesprek aan met jonge lezers, critici en schrijvers. Terwijl ik dit schrijf, retweet ze het werk van een studente die alle beginzinnen van haar gedichten op een rijtje heeft gezet, met de woorden ‘Aaaah… sniff’. Vraagt ze een ieders mening over de kwestie of ze een index moet maken bij de heruitgave van The Handmaid’s Tale met de door haar gebruikte bronnen. Herplaatst ze een fotootje van een zeldzame vogelsoort, net door iemand gespot, ergens. Liket ze een paper van een studente klassieke talen over haar herschrijving van The Penelopiad. (Al valt natuurlijk niet uit te sluiten dat dit allemaal het werk is van haar assistent, die in een belendend werkvertrek in haar huis net buiten Toronto haar administratie doet, afspraken regelt, bijkomende werkzaamheden coördineert.) Als iemand in het publiek, zoals vorig jaar bij het optreden in het South Bank Theatre, opvallend in de weer is met een polaroidcamera vraagt ze oprecht geïnteresseerd waarom het gebruik van zo’n camera nu weer populair lijkt te zijn. Als ze zich verwant voelt met een schrijver, bijvoorbeeld omdat die zich net als zij toelegt op het genre ‘speculatieve fictie’, dan zal ze optreden als mentor, zoals ze dat deed bij Naomi Alderman die voor haar roman The Power vorig jaar prompt de Baileys Women’s Prize for Fiction kreeg. Via sociale media laat ze zich door jonge wetenschappers informeren over nieuwe technologieën op het gebied van reproductie en klimaatbeheersing, en aankomende rampen. Waarom wordt de bijenbevolking zo klein? Raken de oceanen zo snel vervuild?

Maar wat je ook ziet in bovenstaand gesprek is haar behendigheid om het gesprek nooit te persoonlijk te laten worden. Ook dat is iets waarmee vrouwelijke schrijvers meer te kampen hebben dan hun mannelijke collega’s: de eeuwige vraag waar hun verhalen vandaan komen. Atwoods bronnen zijn sprookjes, mythes en bijbelverhalen, zoals ze niet moe wordt te vertellen. Als kind verslond ze de sprookjes van Grimm. Eng? Ze ervoer ze vooral als exempelen van vrouwelijke intelligentie, en het zegevieren van gerechtigheid. Haar roman The Robber Bride, een sinister boek over hoezeer vrouwen zich tegen elkaar kunnen laten uitspelen, is in zekere zin een hervertelling van het sprookje The Robber Bridegroom. Voor de reeks Shakespeare-adaptaties van de Hogarth Press liet zij zich verleiden The Tempest te bewerken; ze maakte er een wraakzuchtige multimediamusical van die wordt opgevoerd in een gevangenis (Hag-Seed, 2016, in vertaling verschenen als Heksengebroed).

Haar meest indringende gedichtencyclus is gewijd aan Circe, de godin op wier eiland Odysseus en zijn mannen aanspoelen, en die in staat is om mannen in zwijnen te veranderen (You Are Happy, 1974). Ook Penelope was een bron van inspiratie, maar misschien nog wel meer de twaalf maagden die bij Odysseus’ thuiskomst werden opgehangen, en die bij Atwood hun strijdbare stem krijgen als becommentariërend koor in The Penelopiad (2005), in vertaling verschenen als Penelope.

‘De slaap alleen, die geeft ons rust,
De stilte is voor ons een zegen:
Dan zijn wij eindelijk uitgepoetst
En hoeven wij geen vloer te vegen.
Er is geen heer die op ons jaagt
Tot in het stoffige bezemhok,
Geen halve gare edelman
Die rukt en trekt aan onze rok.’

Inderdaad, hoe zou je deze regels níet feministisch kunnen interpreteren? En toch is het dan alsof je iemands artistieke ontwikkeling ondergeschikt maakt aan een idee, een mentaliteit, of een tijdgeest. Daar was zij zelf in ieder geval beducht voor, toen ze zich in de jaren van ‘Women’s Lib’ plotsklaps binnengehaald zag worden als een heldin, terwijl ze kort daarvoor nog als een bedreiging werd gezien, juist door andere vrouwen. ‘Ik wil geen megafoon worden voor een setje vaststaande ideeën.’

Iets van die weerstand is altijd gebleven. ‘Schrijvers kijken om zich heen’, luidt haar adagium. ‘En een van de dingen die je dan ziet is dat vrouwen niet gelijk behandeld worden. Maar dat is iets anders dan de partijlijn verkondigen. Mijn personages zijn geen rolmodellen.’

Op een zelfde weerstand stuit de criticus die in haar werk zoekt naar een autobiografische kern, of restsporen van haar persoonlijk leven. Atwood is geneigd deze manier van lezen af te serveren als luiheid; het vereist nu eenmaal meer nadenken om haar werk te verbinden met maatschappelijke ontwikkelingen. Haar gereserveerdheid maakt eerlijk gezegd echter wel des te nieuwsgieriger naar haar persoonlijke ontwikkeling, te meer omdat ze ooit beweerde dat je als vrouwelijk schrijver op zeker moment op een kruispunt in je leven terechtkomt, en ten koste van iets anders het schrijverschap doorzet. Haar eerste huwelijk met een medestudent aan de universiteit van Toronto, waar ze filosofie en literatuur studeerde, liep uit op een scheiding. Met haar huidige man, schrijver Graeme Gibson, die al twee tienerzonen had, kreeg ze een dochter. Ze dacht enige tijd aan een academische carrière te moeten werken, omdat ze zich niet kon voorstellen ooit te kunnen leven van haar schrijven, hetgeen met de publicatie van The Handmaid’s Tale meer dan het geval werd.

Sowieso groeide Atwood snel uit tot het zeldzame schrijverssoort dat zowel intensief bestudeerd wordt als ‘gewoon’ gelezen. Als ze niet ergens ter wereld een congres bezoekt, een lezing houdt, een prijs in ontvangst neemt of een vertaling viert – ze leidt een duizelingwekkend bestaan als ik haar tweets mag geloven – zit ze thuis te schrijven, in de buurt van haar man bij wie nog maar onlangs alzheimer is geconstateerd. Het buitenhuisje dat haar vader bouwde toen zij tien was, op een eilandje midden in Lake Superior, is nog steeds een geliefd toevluchtsoord. Waarschijnlijk kan niet genoeg worden onderstreept hoezeer het Canadese landschap, de wilde natuur, de weidse ongereptheid, Atwoods vrije geest en gevoeligheid voor de strijd tussen mens en natuur hebben gevormd. Ze groeide letterlijk in de wildernis op, als dochter van een bioloog die met zijn gezin maanden aaneen werd gestationeerd op geïsoleerde plekken in het bos om onderzoek naar de insectenpopulatie te kunnen doen. Aan het begin van het seizoen sleede ze met haar oudere broer over het bevroren meer, in de zomer werd er gekanood.

Toen ze op haar achtste in Toronto op een reguliere school terechtkwam, was dat een grote schok. Tot die tijd had hun moeder hen onderwezen. ‘Ik was niet geschoold in de betekenis van het meisje-zijn’, is het weinige wat Atwood loslaat over die periode in het leven. Een uitspraak die een wereld doet vermoeden. De kritische afstand jegens stereotiepe vrouwelijke codes maakte uiteindelijk dat ze die codes kon onderzoeken als een culturele praktijk, in plaats van ze te accepteren als een natuurverschijnsel. Dit vermogen ligt aan al haar fictie ten grondslag. Atwood omarmt niet, maar onderzoekt. De potentieel revolutionaire vraag die Atwood altijd lijkt te willen beantwoorden, of ze nu een roman schrijft, een gedicht of een verhaal: hoe zou de wereld er óók uit kunnen zien?

‘Ik ben geen predikant’, aldus de schrijfster. ‘Geen politicus. Ik vertel verhalen. Ik verzamel materiaal.’

Ik ben Jacob, zegt Atwood, en ik voer mijn gevecht met de engel.

Wat niet wegneemt dat ze er in recente interviews niet over uit kan hoe Hillary Clinton tijdens de laatste verkiezingsronde werd weggezet als een heks met satanische krachten. ‘Zo zeventiende-eeuws dat je het bijna niet kunt geloven.’ Ze liep mee in de pendant van de Amerikaanse vrouwendemonstratie in Toronto, en was vooral getroffen door de demonstrant met het bord ‘I can’t believe I’m still holding this fucking sign.’

En wat ook niet wegneemt dat een aantal van haar thema’s direct appelleert aan het feministische discours: automutilatie, anorexia, verkrachting. Toen het New Yorker-verhaal Cat Person van Kristen Roupenian, over een uit de hand lopende date, vorig jaar ‘viral’ ging, werd menigmaal Atwood geciteerd om de crux van het verhaal weer te geven: ‘Men are afraid that women will laugh at them. Women are afraid that men will kill them.’ De Latijnse spreuk die Offred in The Handmaid’s Tale aantreft in de kast op haar kamer heeft het in zich om anno 2018 opnieuw op de banieren meegevoerd te worden: Nolite te bastardes carborundorum. Oftewel: laat de klootzakken je er niet onder krijgen.

Margaret Atwood

Volgens Amazon was de best verkochte roman van 2017 niet de nieuwe cryptothriller van Dan Brown, of de nieuwe Young Adult tearjerker van John Green. Het bleek om een roman te gaan uit 1985: The Handmaid’s Tale van de Canadese Margaret Atwood.

Het was niet zo dat toen de elegante maar grimmig dystopische roman verscheen ze geen aandacht kreeg (het boek stond op de shortlist van de Booker Prize), maar de tijden veranderen, en de kunst verandert mee. In 1985 klonk de roman over een patriarchale, theocratische dictatuur in het voormalige Amerika als toekomstmuziek, maar anno 2017 was de link naar het regime in Raqqa evident. En de link naar het Amerika van Donald Trump werd ook steeds duidelijker gezien. In een van de eerste weken van zijn presidentschap twitterde Trump een foto van een groep Congresleden die bijeenkwamen om een zorgwet te veranderen. De wet zou geboortebeperking en abortussen behoorlijk beïnvloeden, vrouwen zouden een stuk minder baas in eigen buik worden: op de foto stonden alleen maar mannelijke politici. Het was, zoals al snel werd getwitterd, een #handmaidstale-momentje.

Van The Handmaid’s Tale verscheen afgelopen jaar een (Emmy winnende) tv-serie, net als van Atwoods Alias Grace – ook die roman (1996) gaat over een negentiende-eeuwse jonge vrouw in de gevangenis die is overgeleverd aan mannelijke onderzoekers. In een jaar dat gevuld werd met handtastelijke acteurs en politici en van zich af bijtende feministen werd Margaret Atwood, 78 jaar jong, het gezicht van geëngageerde literaire fictie. Haar postapocalyptische trilogie over klimaatverandering droeg daar alleen maar aan bij, zozeer dat toen The New Yorker haar dit jaar groot profileerde ze de kroon ‘de profeet van de dystopie’ kreeg.

In een paar jaar tijd is haar oeuvre zo gecanoniseerd dat Kazuo Ishiguro’s eerste gedachte toen hij hoorde dat hij de Nobelprijs kreeg, was: ‘Ik moet Margaret Atwood m’n excuses aanbieden.’