Als Primo Levi in Auschwitz aankomt, worden hij en zijn Italiaanse medegevangenen, getatoeëerd, in vodden gehuld en van alles beroofd, opgesloten in een grote kale ruimte. Ze hebben dagen niets gedronken en krijgen te horen dat ze moeten wachten. Hij ziet voor het raam een grote ijspegel hangen en breekt die, dorstig als hij is, af. Onmiddellijk komt een dikke kolos die buiten rondhangt op hem af en rukt de ijspegel uit zijn hand. ‘Warum?’ vraagt Levi hem in zijn povere Duits. ‘Hier ist kein warum’, antwoordt de kampopzichter.

In het nawoord bij zijn nieuwste roman Het interessegebied haalt Martin Amis deze beroemde passage van Primo Levi aan, om vervolgens uit te weiden over de historici en schrijvers die zich hebben stukgebeten op de waarom-vraag. Bij het denken over Auschwitz – en geen serieus mens denkt ooit over iets anders na, aldus W.G. Sebald – zijn er grofweg twee houdingen te onderscheiden: het vruchteloos zoeken naar een antwoord en het a priori verwerpen daarvan, omdat alle pogingen om te verklaren wat er in de vernietigingskampen is gebeurd ‘obsceen’ is.

Amis beleefde na jarenlang lezen over de holocaust een, zoals hij het noemt, negatieve eureka-ervaring – ‘ik heb het níét gevonden, ik kan het níét begrijpen’. Hij wees de waarom-vraag niet bij voorbaat hooghartig af, was geen ‘anti-verklaarder’, maar constateerde telkens dat hij helemaal niets was opgeschoten. De onbegrijpelijkheid betekende voor hem uiteindelijk een bevrijding. Om dat uit te leggen komt hij nog een keer terug op Levi, die ooit schreef: ‘Het “begrijpen” van een idee of menselijk gedrag houdt in dat je het “bevat”, dat je de dader bevat, je in hem verplaatst, je met hem identificeert. Welnu, geen normaal mens zal zich ooit kunnen identificeren met Hitler, Himmler, Goebels, Eichmann en talloze anderen. Dat is ontmoedigend, en tegelijkertijd geeft het ons een gevoel van opluchting, omdat het misschien wenselijk is dat hun woorden (en helaas ook hun daden) niet begrijpelijk voor ons kunnen zijn. Het zijn onmenselijke woorden en daden, ze zijn “tegenmenselijk”…’

Voor historici mag Levi’s redenering misschien een blokkade vormen, voor schrijvers is zijn ‘afleidingsmanoeuvre’ volgens Amis juist een aansporing. Ze ‘neemt de druk weg van het waarom en wijst ons daarmee de ingang’. Maar hoe schrijf je fictie over de holocaust als je de waarom-vraag wegwuift? Hoe kun je, zeker als je niet de slachtoffers maar de daders centraal stelt, een roman schrijven over Auschwitz als je beproefde literaire middelen als identificatie en empathie niet kunt inzetten? In zijn eerdere holocaust-roman Time’s Arrow uit 1991 loste Amis dit op met een vernuftige kunstgreep: hij vertelt het levensverhaal van Tod T. Friendley in omgekeerde volgorde, beginnend bij zijn onopvallende bestaan in een Amerikaanse suburb terug naar zijn tijd als kamparts in Auschwitz. Het is een volkomen artificiële wereld die Amis oproept: als arts implanteert Tod geaborteerde foetussen; in de crematoria blaast het gas leven in de lijken. Alleen in een volkomen omgekeerde wereld, zo lijkt hij te willen zeggen, zijn de daden van de nazi’s begrijpelijk.

Zo’n grote kunstgreep kun je maar één keer uithalen. Het interessegebied, dat zich net als Time’s Arrow in het ‘Ka Zet III’ afspeelt (Auschwitz wordt net als Hitler nergens in het boek genoemd), oogt dan ook een stuk conventioneler. Er is sprake van een verhaal, een onmogelijke liefdesgeschiedenis, en er zijn drie vertellers die om en om aan het woord komen. Allereerst is er Angelus ‘Golo’ Thompsen, verbonden aan de rubberfabriek van IG Farben die in het concentratiekamp staat. Hij is de neef van Martin Bormann, Hitlers privé-secretaris, en een model-ariër: helblond haar, strijdvaardige kin, rechthoekige kaakgewrichten, kobaltblauwe ogen, een lichaam als een Romeinse atleet en ‘de erectiele penis, klassiek compact in ruststand (met geprononceerde voorhuid)’. Dan is er ‘De Ouwe Zuiplap’, Paul Doll, de dronken, kotsende, zichzelf afwisselend de lucht in stekende en beklagende commandant van Ka Zet III. Tot slot is er Szmul, de leider van het Sonderkommando en een van ‘de treurigste mannen in de geschiedenis van de wereld’. Hij moet zich onder de levenden begeven, vers aangekomen met de trein, en ervoor zorgen dat ze zonder verzet naar de gaskamer gaan. Het meeste van zijn werk doet hij te midden van de doden, ‘met zware scharen, tangen en hamers, emmers benzineresten, lepels, slijpmachines’.

De episodes die vanuit het perspectief van Szmul worden verteld zijn navrant, wijs en soms zelfs sprookjesachtig. De eerste keer dat hij aan het woord komt, verhaalt hij van een toverspiegel, die een koning door zijn favoriete tovenaar liet maken. Het was een spiegel die niet je spiegelbeeld liet zien, maar toonde wie je werkelijk was. Niemand kon erin kijken zonder zijn blik af te wenden. Dat motief van de spiegel komt vaker terug in Het interessegebied, bijvoorbeeld in een anekdote over Reinhard Heydrich die ‘oom Martin’ aan Thompsen vertelt. Daarin staat ‘de slager van Praag’ op een nacht voor zijn weerspiegeling in de badkamerspiegel; hij trekt zijn revolver en vuurt tweemaal op het glas, zeggend: ‘Eindelijk heb ik je, ploert…’ En ook Thompsen zelf beseft aan het eind van de roman dat je tijdens het nationaal-socialisme in de spiegel keek en je ziel zag. Het verschil tussen het kamp en de toverspiegel is alleen dat je je van het kamp niet kon afwenden.

Omdat het te pijnlijk is jezelf in de ziel te kijken concentreert Amis zich in Het interessegebied op het lichaam. Niet alleen op de dode lichamen van de slachtoffers, waar er wekelijks vele duizenden van zijn en die voor de kampbeambten bovenal een logistiek probleem vormen, maar ook op de lichamelijkheid van de daders. Als de beambten zich niet te buiten gaan aan eet- en drankgelagen – ze eten oesters en drinken delicate wijnen – zijn ze broeierig op zoek naar seksuele escapades.

‘Zie mij nou’, mijmert Doll bij de haard, ‘druk bezig kleine jongetjes van kant te maken’

En omdat het te pijnlijk is de toverspiegel te lang te hanteren neemt Amis zijn toevlucht tot de lachspiegel. Het interessegebied is, zeker in de delen waarin het perspectief bij Paul Doll ligt, een groteske. Net als de kamparts in Time’s Arrow, die nogal symbolisch ‘Tod’ heet, heeft Amis de kampcommandant niet voor niets Doll, pop, genoemd. Hij is een marionet in een afschuwwekkend systeem, maar bovenal is hij niet van vlees en bloed maar een ledenpop in de handen van de schrijver. Doll wordt aan alle kanten belachelijk gemaakt, al is het maar door zijn taalgebruik dat op een Monty Python-achtige manier doorspekt is met Duits, met als stopwoordje ‘Nicht?’. Lees bijvoorbeeld hoe hij zijn vrouw beschrijft als ze zich uitkleedt: ‘Van Kehle tot Oberschenkel leek haar lichaam bedekt met poedersuiker en ik kon de contouren van haar Brüste duidelijk zien, het holletje van haar Bauchnabel en de driehoek van haar Geslechtsorgane…’ Zie de foute grappen die hij maakt, bijvoorbeeld tegen een geïnterneerde, de weduwe van een SS’er die na de dood van haar man meteen zelf naar het vrouwenkamp kon: ‘Dat stekeltjeshaar staat je goed. En is dat je telefoonnummer? Grapje. Nicht?’

Naarmate de roman vordert ontspoort Doll steeds meer en wordt zijn zelfrechtvaardiging alleen maar cartoonesker. ‘Zie mij nou’, zo mijmert hij in een fauteuil bij de haard, ‘druk bezig oude dametjes en kleine jongetjes van kant te maken, terwijl andere mannen zich een lichtend voorbeeld van heldenmoed betonen.’ Om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat het uit de weg ruimen van kinderen en bejaarden andere vermogens vereist: fanatisme, strengheid, onverzoenlijkheid, ijzigheid, ‘und so weiter’.

Het is een buitengewoon onaangename lachspiegel die Amis de lezer voorhoudt. Want echt lachen om Doll en zijn kantoorbesognes doe je niet. In een andere setting was het misschien grappig, de tegenstrijdige opdrachten die de commandant krijgt van de baas van het Wirtschafts-Verwaltungsamt die alleen maar aan de oorlogseconomie denkt en dus meer slaven wil en van de baas van het Reichssicherheitsambt die zich louter om de nationale veiligheid bekommert en meer lijken wil. Of het probleem dat langzaam tot Doll doordringt dat de kampbewakers niet langer ‘het voordeel van de onwetendheid’ hebben en de kampslachtoffers niet meer met leugentjes om de tuin kunnen leiden omdat Niemand Ooit Is Teruggekomen. De setting is Auschwitz en dat vergeet je nooit. Amis maakt ook dat je dat niet uit het oog verliest, want voortdurend reppen zijn personages van de niet-aflatende stank rond het Ka Zet, voortdurend komen er nieuwe treinen aan.

Amis biedt ook niet alleen satire (in de vorm van Doll) en de klassieke aanklacht van het onschuldige slachtoffer (in de vorm van Szmul van het Sonderkommando), hij laat de houtenklazerige model-ariër Thompsen wel degelijk ook een ontwikkeling doormaken. Thompsen is op het eerste gezicht verliefd op Hannah Doll, de vrouw van De Ouwe Zuiplap, maar omdat Auschwitz geen plek is voor ‘tedere gevoelens’, en verliefdheid op de vrouw van de commandant hoe dan ook niet handig is, wordt de liefde gesublimeerd. Zij zorgt ervoor dat Thompsen iets van zijn verloren gevoeligheid terugvindt en weer enig emotioneel en zelfs moreel kapitaal opbouwt. Door zijn ogen zie je dat, nu duidelijk is dat Duitsland de oorlog zal verliezen, ‘de knop van de waanzin’ alleen maar hoger wordt gedraaid. Hij stelt dat de nazi’s het meest weg hebben van prehistorische vleeseters, ‘niet-menselijk en evenmin een zoogdier’ en noemt de moordlust ‘werkelijk iets Azteeks’.

Het interessegebied is zo een verontrustende en veelzijdige roman, waarbij Amis al zijn virtuositeit en bravoure heeft ingezet. Juist omdat hij het niet moet hebben van één kunstgreep, maar al zijn retorische kracht gebruikt en het antwoord op de waarom-vraag vermijdt, blijft vooral de walging over. Niet voor niets zegt Hannah, als Thompsen haar na de oorlog weer opzoekt: ‘Stel je voor hoe walgelijk het zou zijn als er iets goeds zou voortkomen uit dat oord.’


Martin Amis: Het interessegebied. Vertaald door Janneke van der Meulen. Atlas Contact, 352 blz., € 21,99


Beeld: Pagina uit Höcker Album, foto’s verzameld door Karl-Friedrich Höcker, een SS-officier in Auschwitz (Uitgeverij Verbum).