Het feminisme is een van de meest rekkelijke ideologieën die er bestaan. En dan niet in de zin dat je meer of minder streng in de leer kunt zijn, maar meer dat je gedurende de lengte van één mensenleven er minstens achttien keer even hard door aangetrokken als door afgestoten kunt worden. Het gezicht verandert, de focus, de tijdgeest, jijzelf… Feminisme is een leer, maar het is ook een persoonlijkheidskenmerk. Vrouwen die aarzelen of ze wel feminist zijn vind ik over het algemeen suspect, maar vrouwen die zichzelf op de eerste plaats feminist noemen vind ik dat ook (mannen die zichzelf feminist noemen, vind ik weer heel wat anders). Een tijdje geleden zou ik dit het meest verderfelijk hebben gevonden om te zeggen, maar het is wat ik nu vind: ik wil mezelf niet vrijwillig opsluiten in een voorgestanst denkpatroon. Het punt met het feminisme is dat het een verklarend principe lijkt te bergen, terwijl het waarom, waartoe en hoe daar op geen enkele manier logisch uit voortvloeien. Zoveel vrouwen, zoveel feministen.

Een tijdlang is gedacht dat vrouwen betere mensen zijn, en dat de wereld er anders zou uitzien als er wat meer oestrogeen in het drinkwater zou zitten. Nu gaat het meer om gelijkheid, maar het blijft de vraag in hoeverre je juist de verschillen tussen vrouwen en mannen zou moeten kunnen inzetten om die gelijkheid te bereiken. En naarmate die gelijkheid in een bepaald deel van de wereld concretere vormen aanneemt, springen de verschillen tussen vrouwen onderling steeds meer in het oog. In de begindagen van de tweede feministische golf waren klasse en kleur aan sekse ondergeschikte grootheden, vrouwen waren domweg the niggers of the world, maar we zijn alweer zoveel golven verder en inmiddels is kleur het dominante issue. Ik kan een levenlang over feminisme nadenken, maar het lijkt of ik elke keer opnieuw moet bedenken wat het is.
Wat bedoel je anno 2016 als je zegt dat je feminist bent?
Gelukkig staan er elke keer nieuwe woordvoerders op die from scratch de boel op een rij willen zetten, en daarmee het vuur brandende houden. Het zal geen toeval zijn dat dat nu een jonge zwarte schrijfster is. Het verhaal is bekend: haar leuzen doken op in een nummer van Beyoncé, die zich mét haar ook ronduit feminist verklaarde. De Nigeriaans/Amerikaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie publiceerde poëzie, toneel en proza. Haar recentste roman Americanah (2013), ook in Nederlandse vertaling verschenen (Amerikanah), is een groots en meeslepend verteld verhaal over het noodgedwongen verlaten van je land van herkomst, en je moeten zien te redden in een land waar je opeens een kleur blijkt te hebben. Ze won er een prestigieuze Amerikaanse literaire prijs mee, de National Book Critics Circle Award, en het werd een bestseller. Maar nog meer bekendheid verwierf ze – mede dus dankzij Beyoncé – met de Tedx-lezing die ze in 2013 hield in Engeland, ‘We Should All Be Feminists’, recent in Nederlandse vertaling uitgekomen.
Adichie brengt het feminisme vanuit een positie die het voordeel van de naïviteit heeft – feminisme zou een westers verschijnsel zijn – en ze doet dat heel geraffineerd, ironisch en ernstig tegelijkertijd. Ze roept zichzelf uit tot Gelukkige Afrikaanse Feministe Die Mannen Niet Haat En Die Graag Lipgloss Opdoet En Hoge Hakken Draagt Voor Zichzelf En Niet Voor Mannen. Adichie is de vrouw aan wie je je graag wil spiegelen, intellectueel, mooi, werelds, aards en sterk. In haar lezing/manifest zet ze via een persoonlijk verhaal de bottomline van het feminisme uiteen: het gaat om zichtbaarheid, kansen, vooroordelen, opvoeding, uitsluiting. ‘Natuurlijk ben ik een mens’, zegt Adichie, ‘maar in deze wereld overkomen mij bepaalde dingen omdat ik een vrouw ben.’ Ze zegt niets nieuws, maar ze zegt het heel basaal. ‘We’ doen elkaar en onszelf tekort door ons vast te pinnen in de geijkte positie van man of vrouw. Misschien is dat een enigszins nieuw accent: dat ze niet alleen kijkt naar wat meisjes, maar ook naar wat jongens wordt aangedaan. ‘Mannelijkheid is een rigide, kleine kooi, waarin we jongens stoppen.’ Elke uitspraak schraagt ze met een persoonlijk verhaal, over jongens zegt ze bijvoorbeeld dat ze in Nigeria wordt geleerd om een ‘harde man’ te zijn. Als een jongen en meisje samen uitgaan, wordt hij geacht alles te betalen. Vinden we het gek dat jongens eerder geneigd zijn geld van hun ouders te stelen? Hoe harder een man moet zijn, hoe zwakker zijn ego wordt. En aan dat zwakke ego moeten meisjes dan weer tegemoet zien te komen, want de jongen mag zich vooral niet ‘ontmand’ voelen.
Ik kan me niet voorstellen dat ook maar iemand iets tégen dit manifest zou kunnen hebben; het heeft precies die mengeling van aansprekend activisme en doorleefd humanisme die het in zekere zin ongevaarlijk maakt. Aan de andere kant: dit instapfeminisme maakt ook dat bijvoorbeeld in Zweden Adichie’s lezing verplichte kost is op de middelbare school. Adichie is naar eigen zeggen boos, maar het is een positief boos, gericht op veranderingen. Ze is bovenal hoopvol, er diep van overtuigd dat de mens in staat is zich ten goede te veranderen.
Drie jaar eerder hield ze een misschien nog wel interessantere Tedx-lezing, ‘Het gevaar van een enkel verhaal’. Ze vertelde hierin hoe ze als kind vooral Amerikaanse en Engelse boeken las waarin geen zwart personage voorkwam. De boeken prikkelden weliswaar haar verbeelding, openden nieuwe werelden, maar het gevolg was dat ze zich niet kon voorstellen dat mensen als zij konden bestaan in literatuur. Vervolgens beschrijft ze hoe ze zelf geen idee had van het leven van de man die bij hen thuis in Lagos huishoudelijk werk deed, behalve dat hij heel arm moest zijn. En dat toen ze naar Amerika ging om te studeren, haar kamergenote ervan uitging dat ze niet vloeiend Engels zou kunnen spreken en een voorkeur zou hebben voor volksmuziek. ‘Mijn kamergenote had één verhaal over Afrika in haar hoofd: catastrofe. Binnen dat verhaal was er geen mogelijkheid dat Afrikanen iets met haarzelf gemeen zouden hebben, was er geen mogelijkheid dat ze iets anders of ingewikkelder zou voelen dan medelijden, geen mogelijkheid dat er contact zou kunnen worden gelegd tussen gelijken.’ De lezing eindigt met een pleidooi voor verschillende verhalen in een cultuur, waarmee de complexiteit van individuen die allemaal hun eigen geschiedenis en achtergrond hebben recht kan worden gedaan.
Het is precies dát wat de schrijfster zelf in de praktijk brengt in haar literaire werk. Lees alleen al het openingshoofdstuk van Amerikanah waarin een van de hoofdpersonages, blogster Ifemelu, in Princeton op weg is naar een salon waar haar haar gevlochten kan worden. Geestig en vanzelfsprekend krijgen begrippen als man en vrouw, dun en dik, zwart en wit, arm en rijk, alle kleuren. Niet van de regenboog maar van een onmetelijk continent in een continent, waarin een accent onmiddellijk verraadt of iemand uit Nigeria komt, van de Cariben of uit Senegal.
‘Wat is het heet’, waaiert Ifemelu zichzelf met een tijdschrift koelte toe als ze eenmaal op de vlechtstoel zit, omringd door mede-Afrikanen die in ieder geval niet tegen haar zullen zeggen ‘Hebt u het heet? Maar u komt uit Afrika!’ Maar die dan wel weer erg geïnteresseerd zijn te horen uit wélk Afrika ze precies afkomstig is, en of ze Yoruba is (‘ik denk jij ben Yoruba in Nigeria want jij donker en Igbo licht’), want dan kan er misschien nog wat worden geregeld.