
Ik slenterde door Boston in november. Die hele episode is nogal nevelig in mijn herinnering, maar wat ik nog helder voor me zie zijn de kale takken aan de bomen op de common, en de vieze sneeuw die tegen de randen van de straat ligt opgehoopt. Ik stap een bioscoop in, koop ergens een koffie. Het is alsof ik mijn eigen leven zie als een oude film waar ik geen onderdeel van ben.
Er zijn talloze beschrijvingen van depressie. Meestal staat daarin de eentonigheid voorop, het gevoel onthecht te zijn. Ik ken weinig goede beschrijvingen van hoe het is om uit een depressie op te krabbelen, om ervan te genezen. Ik hoor het haar nog zó zeggen: ‘Het is alsof de wereld weer kleur krijgt na heel lang zwart-wit te zijn geweest.’ En: ‘De tuin in mijn hoofd was eerst een grote puinhoop en is eindelijk weer opgeruimd.’
Psychische aandoeningen komen en gaan. Je merkt in de spreekkamer dat depressies hun glans een beetje zijn verloren. Mensen melden zich tegenwoordig eerder met een burn-out. Ze zijn soms nog liever bipolair dan depressief. Toch ontmoet ik veel mensen die aan de beschrijving voldoen. Iemand die depressief is eet niet meer goed: te veel of juist te weinig. En iemand slaapt niet meer goed: te veel of juist te weinig. Mensen zijn lusteloos en vaak nauwelijks meer aanspreekbaar. Een depressie is disbalans, maar niet op een spannende, aantrekkelijke manier: juist op een slome, lethargische manier. Je bent op een vervelende manier uit evenwicht.
Neurologen zeggen dat je hersenen tijdens een langdurige depressie krimpen. Je hebt een grotere kans op epilepsie en de ziekte van Parkinson. Je gray matter volume neemt af. Dat doet me denken aan de opgehoopte grijze sneeuw in Beacon Street. Psychoanalytici begrijpen een depressie als een onbewust verlies: een gestokt rouwproces. Waar je in ‘gewone’ rouw precies weet waarom je verdrietig bent, je bent iets of iemand verloren, voltrekt het verlies zich bij een depressie altijd buiten je zicht om. Je rouwt vaak om iets ontastbaars: een oude versie van jezelf, een ideaal of een voorbije toekomst. Cruciaal is: je weet niet wat je verloren bent, en je kunt het dus ook niet loslaten. In een therapie is de kunst dan om woorden te vinden voor wat je verloren bent, om het onbewuste verlies weer bewust te maken. Dan pas kun je het laten gaan. Ze zit tegenover me in de stoel en ik zie het licht bij haar aan gaan. ‘Was ik écht zo gehecht aan die rotbaan?’ Of: ‘Betekende die Tinder-date écht zoveel voor me?’
Het is altijd oppassen met sociologische conclusies op basis van psychologische inzichten, maar volgens mij schuilt er wel waarheid in: in een wereld waarin onze identiteiten en relaties steeds vluchtiger en instabieler zijn, verliezen we steeds meer en steeds vaker. We leven in een onthechte samenleving van terloopse contacten en opzegbare contracten. We worden voortdurend geconfronteerd met beelden van hoe ons leven eruit zou móeten zien, en in realiteit slenteren we allemaal door Boston.
Freud schreef dat iemand die depressief is de wereld ziet zoals die werkelijk is. Niet goed, niet slecht, maar grijs. Volgens hem leven de ‘normale mensen’ juist in hun kleurrijke illusies. Iemand die depressief is heeft de grauwe realiteit aan z’n kant. Freud was zelf nogal melancholisch aangelegd, dus misschien was dat voor hem een troostrijke gedachte: als ik depressief ben, heb ik in elk geval nog de waarheid aan mijn kant. Ik ben dol op Freuds werk, maar geef mij toch maar de technicolor van illusies. Voor mij begon het in de ondergrondse. Ik zag ineens de namen op de metrokaart weer. Stony Brook. Downtown. Massachusetts, Ave. Even voelde het alsof ik overal kon uitstappen. Een illusie natuurlijk. Opkrabbelen uit een depressie is klaar zijn om te verliezen. En er is weer hoop.