Een ambitieuze terrier. Zoals hij er indertijd een verhuizing naar Almere voor over had om via PvdA-gewest Flevoland in de Tweede Kamer te kunnen komen. En zoals hij als Kamerlid (1986 tot 1994) altijd net die woordvoerderschappen had die de meeste publiciteit met zich meebrachten. Een perfect gevoel voor timing. Werd bijna milieuminister toen het milieu populair was (1989), en kreeg Sociale Zaken en Werkgelegenheid toen het milieu plaats moest maken voor ‘werk, werk, werk’.
En Melkert is niet het type dat slechts op de winkel past. De banenplannen vliegen in het rond, gemeenten mogen uitkeringsgerechtigden verplichten tot ‘vrijwilligerswerk’, werkgevers worden verplicht laagbetaalde functies te creeren, uitkeringsgeld mag gebruikt als loonsubsidie. Tegelijkertijd bezuinigt Melkerts ministerie zo grondig op de sociale zekerheid dat de voor 1996 aangekondigde ‘herijking’ daarvan niet meer nodig is.
Hij voelt zich als een vis in het paarse water, maar hij doet bepaald niet mee aan het aardige, open en goedlachse imago van dit kabinet. Hij is zakelijk op het emotieloze af. In combinatie met die vaak wat al te goede timing, laadde Melkert jarenlang de verdenking op zich maar een drijfveer te hebben: z'n eigen carriere. Inmiddels lijkt hij wat rustiger, maar dat kan zijn omdat hij inmiddels de begeerde positie bekleedt.
HET INTERVIEW begint stroef. Wat is nu zijn visie op arbeid? Enerzijds wil de minister namelijk vrijwilligerswerk en zorgtaken beschouwen als werk - wat duidt op een ontspannen visie op betaald werk. Maar tegelijkertijd wil hij werklozen dwingen tot taken die de overheid heeft bedacht - dat klinkt weer minder ontspannen. Wat vindt de minister bijvoorbeeld van het idee om werkloosheid niet zozeer te beschouwen als economisch probleem, maar als een probleem voor de werkloze in kwestie - wat betekent dat je bij het oplossen ervan vooral moet uitgaan van de wensen en potenties van de werkloze? Maar dat zijn absoluut niet de termen waarin hij praat. Hij heeft een uitgesproken traditionele kijk: werk is nu eenmaal het beste middel tegen armoede en uitsluiting, dus moet iedereen aan het werk. En aangezien de markt niet voor iedereen werk heeft, schept de overheid dat werk (daarin is hij weer niet traditioneel), want er is werk genoeg. De overheid corrigeert de markt en de burger. Alles wat riekt naar basisinkomen of het vrij laten van de werkloze in het soort werk dat deze doet, is hem een gruwel. Melkert: ‘Dan erodeert het draagvlak voor de sociale zekerheid. Zo zitten mensen en de samenleving nu eenmaal in elkaar.’
Als de overheid, zoals Melkert wil, iedereen aan het werk helpt die op de markt niet terecht kan, ontstaan er drie soorten overheidsbanen: echte ambtenaren (aangenomen op hun kwaliteiten), mensen die aan het werk komen via Melkertbaan/banenpool/Jeugdwerkgarantiewet (een beetje aangenomen op hun kwaliteiten, maar vooral omdat ze werkloos en laag geschoold zijn) en ‘verplicht werken met behoud van uitkering’.
Bent u niet bang dat de overheid, zeker nu renderende overheidstaken steeds meer worden geprivatiseerd, straks louter werkverschaffer is voor de kneuzen?
‘De essentie van de ontwikkeling waarin we zitten, is dat de overheid en de markt elkaar aanvullen in het zo effectief mogelijk organiseren van consumptie en produktie. De overheid pakt op wat de markt niet oppakt, maar brengt de prijs daarvan wel bij de markt in rekening in de vorm van belasting en premies.’
Een paar jaar geleden heette het nog dat de overheid mensen tijdelijk een baan moest bieden zodat ze, gewapend met een arbeidsritme en werkervaring, op de markt terecht zouden kunnen. Inmiddels erkent men dat een deel van de werklozen nooit via de markt aan het werk zal kunnen komen, omdat ze nu eenmaal minder opbrengen dan ze aan minimumloon kosten. Melkert: ‘Ook de banenpools zijn altijd bedoeld geweest als permanente banen. Het is een misverstand dat het de bedoeling was dat die mensen zouden doorstromen naar reguliere banen.’
WAAR LIGT VOOR U de grens, welk werk is nog nuttig voor de samenleving en bevredigend voor de werkloze? Ik noem maar de beruchte voorbeelden van liftboys en van boodschappeninpakkers.
‘Voorlopig hoeven we het helemaal niet over die theoretische grens te hebben. Kijk rond in dit land en vergelijk bijvoorbeeld onze straten met de straten van Parijs: er valt nog zo veel schoon te maken. Het is defaitistisch gepraat, die discussies of je straks geen mensen met bezems krijgt die niks te vegen hebben.’
Is er voor u een grens in het aantal zogeheten ‘additionele’ banen?
‘De grens ligt eenvoudig in de realiteit van de kans om regulier werk te vinden.’ Kortom, de minister herhaalt nog eens dat iedereen die geen regulier werk vindt, via de overheid aan de slag moet kunnen. ‘Dat is van groot maatschappelijk belang, maar ook als economische investering. Een samenleving kan zich niet evenwichtig ontwikkelen als er groepen worden uitgesloten.’
Als kamerlid pleitte Melkert er voor dat de PvdA zich meer zou profileren als partij voor de middenklasse, in plaats van die eeuwige identificatie met de onderklasse. Maar als minister lijkt hij zich toch vooral met de onderklasse bezig te houden. Of is dat optisch bedrog? Want hij tracht weliswaar banen en bezigheden te creeren voor langdurig werklozen, maar de motivatie daarvoor ligt grotendeels bij de belangen van de middenklasse: wat gebeurt er met onze belastingcenten. Melkert: ‘Er zijn grenzen aan de solidariteit, en dan zul je binnen die grenzen moeten opereren.’
HIJ LIJKT EEUWIG op zijn hoede. In zijn houding, in zijn indirecte woordkeus. Alsof het gevaar van alle kanten op de loer ligt. Dat klopt ook. Want aangezien Melkerts politiek in geen enkel hokje past, krijgt hij van iedereen op z'n donder - van links en van rechts, van werkgevers en van werknemers. Enerzijds is hij progressief: werknemers moeten meer mogelijkheden krijgen in deeltijd te werken, zorgverlof op te nemen. Anderzijds is hij - met zijn heiligverklaring van betaald werk - heel ouderwets. En tegelijkertijd gaat hij mee met werkgevers: een langere bedrijfstijd, minder bescherming van werknemers.
Bij alles wat u doet, benadrukt u het economische belang ervan. Is het niet gevaarlijk om, bijvoorbeeld als het gaat om het voorkomen van een tweedeling in de samenleving, het ethische belang nauwelijks te noemen?
‘De tijd dat je je gelijk probeerde te halen op grond van ethische argumenten, ligt achter ons. Natuurlijk heb je bepaalde drijfveren, maar de geschiedenis heeft wel geleerd dat het lang niet altijd produktief is om die voorop te stellen. Voor allianties is het van groot belang om aan te tonen dat een sociale investering ook een groot economisch nut met zich meebrengt.’
Regelmatig vertoont zijn woordkeus en intonatie een opvallende gelijkenis met die van Felix Rottenberg. Melkert: ‘Waar ik mee bezig ben, is om te laten zien dat binnen de beperkte ruimte die je hebt, ook binnen de Europese context, het wel degelijk uitmaakt wat je kiest. Op het gebied van arbeid en zorg, op het gebied van medezeggenschap, inkomenspolitiek. Als je in de loop van tien jaar drie of vier keer als bewindsman een consequente keuze doet in een bepaalde richting, ben je aan het eind van die tien jaar echt heel ergens anders. Daar gaat de politiek over.’
Uw banenplannen worden regelmatig vergeleken met die van Den Uyl. Voelt u zich aan hem verwant?
‘Ik heb laatst die rapporten nog eens gezien, “Werk delen, werk maken”, uit begin jaren tachtig. De actieve overheidsinterventie, daar voel ik me verwant mee. Ik ben me ervan bewust een draad op te pakken die destijds al door Van der Louw en Den Uyl werd gesponnen, althans een begin ervan. Maar er zijn ook grote verschillen. Het is toen fout gegaan omdat de internationale realiteit van economische globalisering niet werd erkend. Dat is ook mijn reactie op de actuele discussies in de PvdA, op het rapport van Kalma: Kalma doet alsof globalisering een ideologie is, waar je je dus tegen kunt verzetten. Maar globalisering is een feit, een gegeven waarmee je hebt te werken en waar je ook profijt uit kunt halen. Weliswaar raken mensen door die globalisering hun baan kwijt, maar als je erin slaagt om economisch goed op die globalisering in te spelen, ontstaat er ook ruimte om diezelfde mensen via bijvoorbeeld zo'n veertigduizendbanenplan weer binnenboord te trekken.’
HET IS EEN SOORTGELIJKE redering als sommige mensen hanteren over de relatie tussen milieu en economische groei: weliswaar veroorzaakt groei vervuiling, maar dank zij die groei kan je de vervuiling ook weer opruimen. Melkert: ‘En hoe beter je je overheidsfinancien op orde hebt, hoe meer ruimte je hebt voor maatschappelijke investeringen. Want (weer met de stem van Rottenberg) de rode draad blijft dat je als PvdA zoekt naar mogelijkheden tot correctie, interventie, aanvulling, waar dat nodig is, om die samenleving nou net wat meer te laten zijn dan een samenleving die zich laat leiden door money.’
In uw bijdrage aan de discussie over de verzorgingsstaat in de Volkskrant, eind vorig jaar, pleitte u voor een lastenverschuiving van de lagere naar de hogere inkomens, omdat dit goed is voor de werkgelegenheid. Belastingverhoging voor de hogere inkomens dus.
‘Ik geloof dat we het daar niet over hoeven te hebben, omdat er in deze kabinetsperiode ruimte is om de lasten voor alle inkomens te verlagen, waarbij we ervoor gekozen hebben om de arbeidskosten van eenvoudig werk extra te verlagen.’
Maar de financiele ruimte daarvoor ontstond niet alleen door de conjunctuur, maar ook door acht miljard te bezuinigen op de sociale zekerheid. Zou het niet eerlijker zijn om de werkenden te laten inleveren voor werkgelegenheid, in plaats van de uitkeringsgerechtigden te laten betalen voor lastenverlichting van de werkenden?
Melkert reageert schamper. ‘Ik weet niet of belastingverhoging voor werkenden de werkgelegenheid ten goede zou zijn gekomen. De gedachte heeft zich de afgelopen jaren niet voor niets ontwikkeld dat de werkgelegenheid gebaat is bij het terugdringen van de naar verhouding hoge lasten die in Nederland op arbeid drukken.’
Uit een staatje in de NRC van een paar weken geleden bleek weer eens dat de arbeidskosten hier helemaal niet zo hoog zijn.
‘Ik vind dat een overheid moet kiezen. Als er een doelstelling bij komt - in dit geval het scheppen van banen - moet er een andere doelstelling af. Als je de belastingen zou verhogen voor die extra banen, krijg je een steeds grotere overheid. Dat maakt lui en vadsig.’
Uw staatssecretaris Linschoten bezuinigt, en u mag het geld weer uitdelen in de vorm van banenplannen.
‘Nou, ik geloof niet dat het zo gaat. Wat er hier gebeurt doen we op basis van een akkoord dat we beiden hebben ondertekend, en op basis van een gezamenlijk gedeelde verantwoordelijkheid. En bovendien bestaan de bezuinigingen in de sociale zekerheid voor een belangrijk deel uit een goed volumebeleid, dus het bevorderen van de uitstroom uit de uitkeringen, en daarvoor zijn banen nodig.’
U HAD HET EERDER over het verschil in tijd, in tijdgeest tussen de jaren zeventig en nu. In welke tijd voelt u zich het meest thuis?
Zonder aarzelen: ‘Nu. Ik heb in de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig knap veel problemen gehad met de wijze waarop links - dat toen nota bene electoraal in een zeer sterke positie verkeerde - zich enorm vastbeet in allerlei vormkwesties, en daardoor de mogelijkheden om processen inhoudelijk te beinvloeden lelijk heeft laten liggen. De afkeer van christendemocraten die altijd maar weer tentoon moest worden gespreid, de enorme verbetenheid om machtsposities getalsmatig te vertalen, het gebrek aan inlevingsvermogen in de snelle veranderingen in de samenleving. Midden jaren tachtig is daar eindelijk een kentering in gekomen, ook door het aantreden van Kok, die Den Uyl opvolgde. Ik voel me erg thuis bij de keuze om niet aan de zijlijn te blijven zitten. Want dat zaten we, met hoeveel redenaarstalent en potentiele bestuurders ook gezegend, maar wel langs de kant.’
Hij noemt een voorbeeld. ‘Het kabinet- Den Uyl heeft een opmerkelijke bijdrage geleverd aan het opkrikken van het minimum, maar dat is er in de jaren tachtig stukje bij beetje weer vanaf gehaald, dus je kunt je afvragen wat je er per saldo opschiet met zo'n aanpak als van het kabinet-Den Uyl. Of zelfs wat voor schade erdoor is ontstaan. In ieder geval was het evenwicht goed zoek. Of neem al dat gediscussieer over het basisinkomen…..’
U was lid van de PPR, de partij die het initiatief nam tot de basisinkomendiscussie.
‘Ja. Ik droeg dat zelf ook uit. Wat wil je: student, Amsterdam, het is allemaal niet aan me voorbijgegaan. Maar intussen is het basisinkomen omarmd door rechts. Omdat het prima blijkt te passen bij de filosofie dat mensen slechts op zichzelf en op de markt aangewezen zijn, met een kleine ondersteuning zodat je net niet omkomt van de honger, maar voor de rest moet je jezelf maar redden.’
U HEEFT UZELF ook eens minister van familiezaken genoemd.
‘Voor familiezaken is het vooral van belang dat de samenleving eindelijk wordt ingericht op de nieuwe verhouding tussen mannen en vrouwen, ouders en kinderen en zorgen en werken. En juist het CDA heeft het er zo lang bij laten zitten om deze samenleving een beetje bij de tijd te brengen. Maar het gekke is: als ik aan Heerma vraag wat hij concreet wil, dan zijn dat precies de dingen waar wij op het ministerie mee bezig zijn. Dat gaat bijvoorbeeld om verlofregelingen. Nou dat treft, daar heb ik net voorstellen voor gedaan. Ik hoop trouwens dat die discussie over familiezaken langzamerhand afgesloten kan worden.’
U wilt vrijwillige deeltijd bevorderen, maar algemene arbeidstijdverkorting is taboe.
Schamper: ‘Ik geloof niet dat het nuttig zou zijn om als overheid een kortere werkweek te organiseren. Of dacht u dat iedereen dan ook klaarstaat om loon in te leveren? Ik denk dat u zich daar schromelijk in vergist. Bovendien begrijp ik best het verzet in ondernemerskringen tegen zo'n eenheidsworst.’ Melkerts standpunt is bekend: werknemers en werkgevers moeten in onderling overleg het verlengen van de bedrijfstijd (flexibilisering) uitruilen voor kortere werkweken: goed voor de economie en voor de werkgelegenheid.
Waarom kon ooit wel de zesdaagse werkweek worden teruggebracht tot vijf dagen en zou dat nu niet verder terug kunnen naar vier dagen?
‘Dat was een andere fase van economische ontwikkeling. En 48 uur werken was ook wel echt veel.’
In het PvdA-verkiezingsprogramma, dat u mee hebt geschreven, zegt u te streven naar een werkweek van 32 uur.
‘O, maar ik ben er ook wel voorstander van. Dat zie je toch aan de banen waar ik het zelf voor het zeggen heb? De zogeheten Melkert-banen zijn banen van 32 uur.’
Dat zijn wel precies de banen waar mensen zo weinig per uur verdienen dat ze met die 32 uur niet eens op het minimumloon uitkomen.
‘Nu geeft u zelf toe dat mensen niet altijd geld willen inleveren voor een kortere werkweek. Oke, dat was het? Ik heb een volgende afspraak.’