
Het is twee weken na de wereldwijde release en filmstudio Universal praat nu al hardop over een vervolg op Snow White and the Huntsman. Het is om verscheidene redenen de opvallendste zomerhit voor jong & oud. Omdat de film komt van een debuterend regisseur, Rupert Sanders. Omdat er dit jaar al een Sneeuwwitje-film verscheen (de zoete komedie Mirror, Mirror), en omdat het verhaal van Sneeuwwitje en haar dwergen van oorsprong nu eenmaal te onschuldig is om te dienen als vehikel voor een actiefilm vol paarden, zwaarden en ziektekiemen, zoals we die de laatste jaren boven aan de box office gewend zijn. En bovendien, waar moet het vervolg over gaan? Het origineel eindigt toch met: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’? Wat gebeurt er dan in deel twee? ‘Sneeuwwitje koopt een inbouwkeuken’?
Wat meteen opvalt is hoe serieus Snow White zichzelf neemt. Er zijn geen knipogen naar Disney’s tekenfilm, geen dubbele entendres, geen ironische slimmigheden die het publiek erop moeten wijzen dat ook de maker heus wel weet uit welk vaatje hij tapt. Hoe makkelijk was het geweest om de ene dwerg de andere dwerg te laten aanspreken met iets als: ‘Don’t be grumpy.’ Waar Disney’s klassieker en het origineel van de gebroeders Grimm zich afspeelden in de vroegmoderne tijd, ergens halverwege de Renaissance in een van de lommerrijke Duitse prinsdommen, heeft Rupert Sanders de film verplaatst naar de donkere Middeleeuwen en de ruige kusten van Zuid-Engeland. De prinsen hebben misschien witte paarden, maar ook ongeschoren gezichten, vuil op hun voorhoofd en roest in hun harnas.
Je maakt geen slapende honden wakker door te stellen dat er bijna niets in de film zit dat niet voorspelbaar is. Natuurlijk loopt de brommerige jagerman uit de titel (Chris Hemsworth) langzaam warm voor de vechtlust van Sneeuwwitje en besluit hij haar te helpen; natuurlijk verraadt de Boze Koningin haar slaafse broer, natuurlijk vindt de verlegen jonge prinses haar woorden als ze een leger moet opjutten om voor haar te vechten. En toch is Snow White cinematografisch een verademing in vergelijking met zoveel andere films die voor dezelfde doelgroep zijn gemaakt: de decors en landschappen zijn een lust voor het oog, het verhaal gaat vlot zonder dat het gehaast is, er zijn geen overdreven koddige personages in gestopt voor de jongste kijkers, en geen over the top spelende acteurs. Vergelijk het met de eerder dit jaar verschenen godsgruwelijke draak van een John Carter, en de meer dan honderdvijftig miljoen dollar in het budget lijken door Sanders zowaar wijselijk uitgegeven.
De dwergen zijn er dus ook, zeven stuks, al spelen ze een aanzienlijk mindere rol dan in de tekenfilm. Nu zijn het ook geen hei-ho zingende, rondbuikige ouwe mannetjes, maar een clubje struikrovers dat met hun oorbellen, hanenkammen en een soort leren pantsers eerder doet denken aan een anarchistische death metal band. In plaats van Grumpy, Dopey en Bashful zouden namen als Smudgey, Rapey en Crackpipe meer gepast zijn.

De populariteitswedstrijd tussen de Boze Koningin en Sneeuwwitje is al snel beslecht, in het voordeel van de eerste. Sneeuwwitje wordt immers gespeeld door Kristen Stewart, de actrice die bekend werd met de tienervampierreeks Twilight, en die ook hier de hele film door dezelfde gezichtsuitdrukking heeft, eentje die ergens tussen chagrijn en ongeduld laveert. Een gezichtsuitdrukking die, telkens als Stewart te lang in beeld is, aanstekelijk blijkt. Daartegenover staat Oscar-winnares Charlize Theron, die haar rol (mede dankzij het script) een diepte geeft die de koningin nog nooit had: voor het eerst heeft de koningin een naam, Ravenna, en zien we flashbacks, kort, hoe ze als klein meisje door haar moeder werd betoverd net terwijl soldaten haar dorp veroverden. We horen haar zeggen dat mannen niet te vertrouwen zijn, dat ze je alleen en miserabel achterlaten als je niet meer jong en mooi bent – het suggereert een pijn en ervaring die haar verslaving aan zwarte magie verklaart, een magie waar Theron steeds met evenveel lust als afgrijzen naar kijkt, als een junk die dat wat hij in zijn aders spuit evenzeer omhelst als vreest.
Waar de meeste critici echter over vielen was de manier waarop Rupert Sanders bepaalde actiescènes filmde. Neem de scène waarin Sneeuwwitje ontsnapt uit het paleis. Via een riool springt ze in zee, klautert aangeslagen het strand op, waar een witte merrie op haar ligt te wachten, ze stapt op en begint aan een dolle tocht naar het Donkere Bos, op de nek gezeten door de ridders van de Boze Koningin. De camera zit afwisselend dicht op haar huid en hoog in de lucht. Het witte paard dat tussen de bomen doorslaat, bereden door een meisje met ravenzwart haar en een lelieblanke huid, achtervolgd door zwarte ruiters op zwarte paarden – dat is niet Sneeuwwitje, dat is op de eerste plaats de beroemde scène uit het eerste deel van Peter Jacksons Lord of the Rings, waarin elfin Arwen op weg naar Rivendel de Nazgûl probeert af te schudden.
Zo vielen me nog een dozijn beelden op. De betoverde glasscherven die Sneeuwwitje’s leger aanvallen lijken rechtstreeks uit David Yates’ Harry Potter and the Half-Blood Prince te komen, de manier waarop de Boze Koningin als permanente verjongingskuur de levensenergie uit maagdelijke meisjes zuigt lijkt een kopie van de Dementors uit Alfonzo Cuaróns Harry Potter and the Prisoner of Azkaban. De cavaleriecharge in een stuk open bos doet sterk aan het begin van Ridley Scotts Gladiator denken. ‘What we do in life, echoes into eternity.’ De boogschietkunsten van de goede zoon van de hertog brengen Legolas in Lord of the Rings in herinnering, of meer recent, Katniss Everdeen uit Hunger Games.
Toch is het maar de vraag of dit de tekortkoming van de film is, of het doel. Juist door zo veel te refereren aan de moderne fantasyfilms die de laatste tien jaar de bioscopen hebben gedomineerd, laat Sanders iets interessants met Sneeuwwitje gebeuren: hij tilt het sprookje op en verplaatst het van de klassieke kindercanon naar de fantasycanon van vandaag.

In No Logo (uit 2000), dat zou uitgroeien tot de bijbel van andersglobalisten, gebruikt de Canadese journaliste Naomi Klein zout als voorbeeld van de verandering van het gemiddelde winkelaanbod. Eens was zout een grondstof, die de kruidenier voor je uit een grote ton schepte, afhankelijk van hoeveel je wilde hebben. Prijzen konden variëren. Naarmate het assortiment van de kruidenier zich in de twintigste eeuw uitbreidde, er meer producten op de markt kwamen die met elkaar concurreerden in de schappen, veranderde de functie van zout: het was geen grondstof meer, maar een commercieel product. Verschillende distributeurs boden het voorverpakt aan, onder verschillende merknamen, in directe concurrentie met elkaar.
Je kunt een parallel trekken naar de evolutie van sprookjes. Toen de gebroeders Grimm hun sprookjesboeken samenstelden, aan het begin van de negentiende eeuw, waren de Romantiek en het daarbij horende nationalisme net in opkomst en groeide de interesse in fabels en volkslegenden die vaak al eeuwen rondgingen, in variaties binnen elke cultuur. Jacob en Wilhelm Grimm gebruikten hun academische achtergrond om de sprookjes te verzamelen; ze gingen langs bibliotheken, nodigden verhalenvertellers bij hen thuis uit en creëerden een netwerk van mensen die hen sprookjes opstuurden als ze die hoorden. Toen in 1812 hun eerste bundel verscheen, Kinder- und Hausmärchen, was dat niet zozeer hun poging een ‘eigen’ verhaal met copyright te verkopen, als wel om de grondstoffen van de culturele, nationale fantasie in kaart te brengen.
Hun verzameling verhalen, soms hevig herschreven, heeft zijn eeuwigheidswaarde; nog steeds worden de sprookjes gebruikt, soms letterlijk, vaker in moderne variaties. Naar gelang het intellectueel discours veranderen ze van betekenis – antropologen wezen op thema’s als xenofobie en racisme, een feministische schrijfster als Angela Carter hervormde met haar bundel The Bloody Chamber (1979) de oude volksfabels tot verhalen van onderdrukking van de vrouwelijke seksualiteit – maar dat betekent niet dat er geen sprookjes bij komen. Zijn de avonturen van Harry Potter en zijn boezemvrienden immers geen sprookje? En Hunger Games, Lord of the Rings, Shrek, of zelfs Spider-Man en Twilight?
Het zijn klassieke verhalen van verboden liefde, wraak en wellust, dood en wederopstanding. De slotzin van het laatste Potter-boek, ‘All was well’, is een nauwelijks gecamoufleerd ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Het grote verschil is echter dat de Grimm-verhalen een open cultuurgoed vormen, waaruit je vrij kunt putten, terwijl de hedendaagse sprookjes met copyright dichtgetimmerd zijn. Wie J.K. Rowling op tv ziet, ziet de liefdadigheid zelve, maar wie te serieus een variatie probeert te maken op haar werk heeft een team advocaten op zijn nek zitten. Of om de zoutvergelijking aan te halen: hedendaagse sprookjes zijn bij uitstek een product met merknaam geworden, die genadeloos de andere sprookjes uit de bioscoop en uit de dvd-spelers moeten wegconcurreren. Wat doet dat met de eeuwigheidswaarde? Om bij Harry Potter te blijven: kan de tovenaarsleerling zijn relevantie behouden als de maatschappij en de cultuur veranderen, maar hij voor altijd hetzelfde blijft? Hij bestaat immers alleen binnen de acht films en de zoveel duizend bladzijden die Rowlings saga rijk is; daarbuiten is niets.
Het nieuws dat Snow White and the Huntsman een vervolg krijgt is daarmee een gek soort triomf. Waarschijnlijk zullen de films niet het superieure kaliber van de Potter-verfilmingen halen, maar Sneeuwwitje draait weer mee in de hedendaagse canon en heeft meer kans om dat over vijftig jaar nog steeds te doen dan de directe concurrentie.
Snow White and the Huntsman draait nu in de bioscoop
Beelden courtesy UPI Netherlands