In zijn boekje Uren met Henk Broekhuis (1978) nam Karel van het Reve een hele reeks clichés op de korrel. Het ging om uitspraken die vrijwel alle weldenkende, zichzelf in die tijd meestal als ‘progressief’ beschouwende mensen onderschreven en herhaalden. In zijn droogkloterige, schijnbaar achteloze stijl maakte hij korte metten met idées reçues als het geloof dat Philips een eeuwig brandende gloeilamp kon produceren, maar dat om commerciële redenen niet deed.
Een van die clichés luidde dat massaproductie leidt tot grauwe eenvormigheid. Sinds de Industriële Re-volutie massale productie van consumptiegoederen mogelijk had gemaakt, zou de diversiteit die ken-merkend was geweest voor de ambachtelijke productie ernstig zijn verminderd. Van het Reve wees er terecht op dat je maar om je heen hoefde te kijken om te zien dat dit niet klopte. De verschillen in kle-ding zijn veel groter dan rond 1850, op de jaarlijkse Hiswa verschijnen meer typen boten dan er tussen 1800 en 1950 in omloop waren, en wie een kopje breekt dat hij enkele jaren geleden heeft gekocht, zal er meestal niet in slagen nog eenzelfde exemplaar te vinden.
Tegenwoordig constateren sommige historici en sociologen zelfs een verband tussen de opkomst van een consumptiecultuur en het proces van individualisering, dat min of meer tegelijkertijd is begonnen. Onderdeel van de consumptiecultuur is de mode, en hoewel voor sommigen mode een synoniem is voor kuddegedrag zien door het postmodernisme aangeraakte onderzoekers het vaak als uiting van persoon-lijkheid en authenticiteit.
Cultuursocioloog Christine Delhaye wil in dit boek onderzoeken of dat klopt, en in hoeverre mode een rol heeft gespeeld in een specifiek vrouwelijk individualiseringsproces. Hoewel zij, aan de hand van onder-zoek naar twee veel gelezen modebladen, tot de conclusie komt dat mode en consumptie in het alge-meen de individualisering van vrouwen bevordert, kiest ze in navolging van Michel Foucault wel voor een kritische benadering van dit proces. Autonomie, vrijheid, het gevoel een uniek individu te zijn en de behoefte aan individualiteit zijn volgens Delhaye geen kwaliteiten die inherent zijn aan de mens, maar het resultaat van het door de Romantiek beïnvloede burgerlijke en liberale discours. Zelfs de tegen de ‘Parijse mode’ agerende ‘Reformbeweging’ dacht en handelde binnen dit discours.
Ook wanneer men gruwt van deze foucaultiaanse benadering – en het bijbehorende jargon, dat mij he-vig deed verlangen naar de stijl van Van het Reve – is dit boek interessant, omdat het laat zien hoe groot de invloed was van warenhuizen, catalogi, modebladen en ‘vrouwenpagina’s’ in kranten en week-bladen. Die invloed ging verder dan het uiterlijk van de lezeressen, maar had ook gevolgen voor hun zelfbeeld.