De drie video-installaties in het Nederlandse paviljoen op de Biënnale heeft hij dit jaar voltooid. Ook het interieur is, zoals gebruikelijk bij Aernout Mik (1962), door hem onder handen genomen. Verwacht er geen fraai vervaardigde videobeelden in de traditionele zin van kunst; ze zaaien in eerste aanblik een verwarring van gewoonheid. Mensen bij elkaar op een kluit, naar de reden ervan valt alleen te gissen. Fictieve, gespeelde situaties die zich ontwikkelen, soms vermengd met de actualiteit uit journaals. Pas gaandeweg dringt zich op wat ermee gezegd wordt. Zoals: hoe mensen macht over elkaar uitoefenen, hoe ze machteloos zijn – uniformen en geen uniformen. En hoe dat kan omslaan zonder kleren te verwisselen.
De kunst van Mik anno 2007 gaat over het leven na 11 september 2001. Aernout Mik: ‘Het heeft er zeker mee te maken dat ik vader ben geworden, maar het is gelijk opgegaan met de gebeurtenissen in de samenleving. Die vroegen om steeds meer betrokkenheid van mij. De wereld is eind jaren negentig een rare draai gaan maken. De gevoeligheid daarvoor is – door mijn vaderschap – veel sterker geworden. Je gaat meer in perspectief zien dat je voor iemand anders moet zorgen, dat een lang leven nog voor iemand ligt.
Je wordt ook een gezin, een groep. Een partner zijn is anders dan een groep zijn, een partner is een soort verdubbeling, een spiegel en tegenpool. Maar dat is anders dan je eerste kind. De vermeerdering van jezelf vond ik iets heel aangrijpends. Je weet dat er kinderen zijn, maar de voortplanting van je eigen lichaam is iets onbeschrijfelijks. Het is een soort veruitwendiging van je lijf. Later wordt een kind een eigen entiteit, maar in het begin is er dat gekke gevoel dat het lijf niet ophoudt bij jouw lijf. Dat is iets waarvoor ik me in mijn werk zeer interesseer. Er is een voortzetting in andere mensen. Dat is wat er in de groep gebeurt, er zijn sprongen van het ene naar het andere lijf. Deze processen spelen een centrale rol in mijn video-installaties.
Als vader heb je een bijna ondraaglijk sterk gevoel dat een kind helemaal op jou is aangewezen. Je bent verantwoordelijk zoals je nooit eerder voor iemand verantwoordelijk bent geweest. Dan realiseer je je ook meer in welke omgeving je staat – en ervaar je een maatschappelijke dimensie, waarvoor je medeverantwoordelijk bent. Ik heb het gevoel dat we in Nederland heel lang in een stabiele wereld hebben geleefd, in zichzelf besloten. Een soort eindeloosheid die in één keer begon te verdwijnen. Mij bekroop het besef dat de wereld waarin ik ben opgegroeid er niet meer was. We hebben in een zeepbel geleefd.’
Wekt dat onzekerheid op?
‘Ja, natuurlijk. De onzekerheid over wat onze samenleving nu eigenlijk is, waar het heen gaat. Je hebt het gevoel dat dingen zo snel veranderen dat je er geen grip op hebt. Zelf voel ik me niet zozeer een Nederlander, maar ik zie wel dat het voor velen een item is. Ze hebben in elk geval het gevoel dat het belangrijk is om er wat van te vinden. Dat we nu een nationaal historisch museum willen, zegt misschien vooral dat deze nationale identiteit al niet meer bestaat. Misschien moeten we ons gevoel van ontheemdheid op een andere wijze weer zien te vullen.’
En toch ook bij jou die onzekerheid.
‘Ik voel allerlei spanningen in de samenleving, waarvan ik niet weet waar die heen gaan. De rol van de angst en de exploitatie van de angst. Maar ik heb ook geen oplossing voor de dilemma’s van deze tijd. Ik probeer te beschrijven wat ik zie, de dilemma’s voelbaar te maken. In het werk in Venetië vermengen fictieve imitaties van terrorismeoefeningen zich met onder andere beelden van illegalen die gearresteerd worden en de rellen in Frankrijk. Er wordt tussen die verschillende dingen een grijs overgangsgebied blootgelegd, het gaat over een algehele stemming. Die probeer ik zichtbaar te maken en in beweging te brengen. Het is ruimte creëren en ook patronen en consequenties laten zien. Maar ik zeg niet: dit moet je denken.’
Begin jaren tachtig studeerde Aernout Mik rechten, vanuit de gedachte dat het zo hoorde. Om zijn ouders tegemoet te komen. Tot het besef doordrong dat studie ook in werk moest resulteren. Aernout Mik: ‘Dat vloog me enorm aan. Ik had alle tentamens wel gehaald, maar zonder het gevoel dat ik iets geleerd had. Het had geen substantie.’
Hoe was je toen?
‘Ik lag op bed, maandenlang. Ik kon niets meer. Het was me onmogelijk verder te gaan. Kunstenaar ben je niet zomaar. Toen ik achttien was, kon ik die keuze niet maken. Rechten is een uitstel geweest, je moest iets doen. De kunstacademie later was een fundamentele keuze. Veel in je leven gebeurt in een soort mengeling van ingrijpen en laten gebeuren, maar dat is echt een breuk geweest. Mijn vader maakte toen, om me te helpen, een lijstje met voor- en nadelen. Ik weet nog dat me dat ten diepste heeft gekrenkt; het was geen redelijke beslissing, het ging niet anders. Mijn ouders hebben dat uiteindelijk toch volledig ondersteund. Uiteindelijk ja, want ze waren er eerst zwaar op tegen. Ze vonden kunst belangrijk voor je opvoeding, maar je ging in principe naar de universiteit.’
Miks vader kwam uit de armoede van de Groningse veenkoloniën. Van daaruit werkte hij zich op tot jeugdpsychiater en prominent D66-politicus die bekendheid verwierf met het onderzoek naar mogelijk grootschalig kindermisbruik in Oude Pekela. ‘Mijn vader was iemand die steeds grenzen voor zichzelf heeft proberen te verleggen. Daarin was hij ook steeds op zoek naar erkenning. Het is een enorme krachttoer van hem geweest, om de overstap van de ene naar de andere klasse te maken. Dat eiste voor zijn persoonlijkheid ook wel z’n tol. Het werd een krampachtig mens, in zekere zin. Op het eind van zijn leven had hij niet de antwoorden gevonden die hij zocht, terwijl hij bergen had verzet.’
Vader en moeder Mik gaven hun kinderen een modelopvoeding, met veel aandacht voor cultuur en sport. ‘Er lag wel een druk op de kinderen, dat ze iets moesten bereiken. Het is bijzonder dat mijn vader de bezwaren tegen mijn keuze terzijde heeft geschoven. Hij heeft gezien dat het wezenlijk was.’
Mik ging naar de kunstacademie in Groningen. ‘Het instituut zelf heeft me niet veel gegeven, chaotisch, geen duidelijk beeld, en toch heb ik er een goede tijd gehad. Met een aantal studenten hebben we de opleiding naar onze eigen hand gezet. Eigenlijk heb je genoeg aan één docent die iets wezenlijks voor je betekent. Die heb ik tijdens de academie altijd wel gehad. Thom Puckey (Britse beeldhouwer – RL) bijvoorbeeld. Hij nam ons mee in een busje naar ateliers van kunstenaars. We maakten rondreizen, door Nederland, Duitsland en België. Langs kunstenaars als Tony Cragg. Puckey was filosofisch geïnteresseerd. Dat kwam elders binnen de kunstacademie niet aan bod, kunst moest iets zijn wat uit je gevoel kwam. Dat het denken een rol kon spelen, was een zijpad waar geen aandacht aan werd besteed. Maar hij vond dat wel belangrijk. Dat was heel aanstekelijk voor een aantal mensen, zoals ik. En hij bracht je naar het vlees en bloed van kunstenaars, midden in de praktijk. Daar werd het veel minder abstract van. Als je begint op een academie, heb je geen flauw benul wat het is om kunstenaar te zijn.’
Wat betekent het dan?
‘Dat het een open vraag blijft. Die steeds opnieuw een antwoord nodig heeft. Ik probeer de werkelijkheid te beschrijven, de wereld buiten en in jou, gelijktijdig. Ik zeg niet wat de kunstenaar daarover moet zeggen, alleen dat hij in de wereld staat en iets van de ervaring beschrijft en wellicht ingrijpt. Dat vind ik wel een opdracht voor elke kunstenaar. Je kunt je er niet aan onttrekken.’
Werk van Mik zag de binnenzijde van het Stedelijk toen hij nog student was. Een permanente reeks van exposities volgde, tot ver over de Nederlandse grenzen.
Je leven verloopt vrijwel vlekkeloos.
‘Dat is het niet. Absoluut niet. Het is vlekkeloos als je de biografische feiten ziet, maar niet als je de beleving beschrijft. Om richting te geven aan mijn werk… ik heb daar uitermate veel moeite mee gehad. De eerste zes, zeven jaar is een enorm zoeken geweest. Een totale wanhoop heb ik gevoeld. De laatste tien jaar begrijp ik beter waar ik mee bezig ben. Maar op dit moment weet ik volstrekt niet hoe ik verder moet. Het zijn ook altijd onmogelijke projecten geweest. Te grote schaal, te veel mensen. Kijk, ik maak opnames, in een of twee dagen, met een enorme onzekerheid wat daar in godsnaam uit moet komen. Ik repeteer niet, maar begin direct te filmen. Ook dat zoeken naar wat ik nu werkelijk wil laten zien, wat ik ook niet exact onder woorden kan brengen, wat steeds een vooruitgeschoven vraag is, die mij althans geen enkele zekerheid geeft. Het is beslist niet vlekkeloos. Integendeel.
Ik ben altijd naar de rand gebracht van wat mogelijk is, financieel ook. Zoals voor de Biënnale, waarvoor ik geld heb geïnvesteerd. Het budget was niet voldoende voor wat ik wilde, het moet altijd perfect zijn. Het is een spel waarbij je soms tot aan de rand van het faillissement gaat.
Ik vind het moeilijk voor te stellen hoe ik over twintig jaar dit werk nog zou kunnen doen. Het lijkt steeds opnieuw het laatste wat ik doe. Ik kan me voorstellen dat het op een gegeven moment niet verder kan. Het blijft de fundamentele vraag: wat te doen en is het juist wat ik doe. Dat is een leegte ook.’
Vreet het je op?
‘Soms. Maar het voedt me ook. Het hele werk in Venetië is beweging tussen sluiting en ontsluiting, tussen grenzen stellen en overgave. Bijvoorbeeld de hele grensdynamiek van al die immigranten die het land proberen in te komen, van geüniformeerde mensen die dat proberen tegen te houden maar daartoe niet in staat zijn. De onmogelijkheid van rigiditeit. Die dingen voel je zelf natuurlijk ook: hoezeer laat je alles binnenkomen.’
Met uitzondering van een vaag kort filmpje op Youtube, geplaatst door The Israeli Museum, is de videokunst van Mik afwezig op het internet. ‘Mijn openbaarheid zit erin dat ik me tentoonstel. Dat is mijn werk. Daarin ben ik zeer openbaar. Een museum heeft inderdaad een lagere zichtbaarheid, maar ik probeer te verdedigen wat voor mijn werk wezenlijke zichtbaarheid is. De vorm met een directe fysieke beleving. Dat is wat ook zo bijzonder is aan de beeldende kunst. Het fysieke, en ook de gespletenheid tussen die belevenis en wat we tegenwoordig allemaal op het scherm beleven. Die gelijktijdigheid van beide dingen. Het is een cruciaal punt in hoe wij op dit moment de werkelijkheid ervaren. We zitten in een kamer of een vertrek en krijgen al die informatie van over de hele wereld de godganse tijd binnen. Dat is een bizarre dubbelheid, een onmogelijkheid. Safranski heeft het beschreven als iets waar eigenlijk niet mee om te gaan is. Maar die dubbelheid is wel cruciaal voor onze beleving, die wil ik behouden, omdat het een vlak is waar je zelf dingen uitvecht en uitzoekt. Die wil ik behouden en op de spits drijven door ook de lichamelijke dimensie van het beeld nog uit te vergroten en in de ruimte te plaatsen, als een spiegel van ons eigen lichaam. Ik voel mezelf meer beeldhouwer dan videokunstenaar.
Youtube is daarom voor mij geen antwoord. Een vertaling naar internet zou een rare verdraaiing zijn, het zou binnen het scherm blijven. Het museum functioneert misschien niet ideaal, maar ik vind het in potentie een belangrijke plek. En misschien kan het nog belangrijker worden. Het is een fysieke ruimte die afstand creëert tot je dagelijkse leven, zonder je lichaam uit te sluiten. Dat heeft potentie, vind ik.’
Aernout Mik heeft een intense periode achter zich: ‘Heel intense jaren. Omdat ik extreem veel gedaan heb, plus het hele gezin dat er is gekomen. Ik ben voor een tijdje afstand aan het nemen. Ik wil even een stap terug zetten. Ik heb alles vooruitgeschoven, er is een aantal grote projecten maar die liggen jaren verder. Ik heb sterk de behoefte om geen druk van buiten te hebben. Even niet. Ik heb het gevoel dat dat noodzakelijk is. Er komen voorlopig alleen tentoonstellingen met bestaand werk, zoals volgend jaar in het MoMA in New York.’
Dat gevecht dat je steeds levert, ben je daarop voorbereid door je ouders?
‘Wel in de zin van jezelf serieus te nemen. Om dit als waardevol te zien. Maar binnen een maatschappij functioneren is iets anders dan binnen een gezin. Dat eerste is iets waar je niet op voorbereid bent geweest, althans niet ik. Ik heb dat als een grote stap ervaren.’
Hoe gaat je dat af?
‘Je functioneert in een maatschappij, als je het over de feiten hebt. Aan de andere kant is het kunstenaarschap bij uitstek een plek waar je uitzoekt of je dat kunt, een geritualiseerde vorm. Op die manier doe ik het.’
Ik herhaal de vraag. ‘Het functioneert’, antwoordt Mik, gevolgd door een harde punt. Als we zwijgen, lacht hij even bij wijze van aanvulling. En dan: ‘Ergens begrijp ik de wereld gewoon niet. Ik ben hoogst verbaasd. Daarin ligt ook een dilemma: hoezeer sta je in de wereld en hoezeer sta je er buiten. Je realiseert je dat je erin staat en handelt zoals de wereld van je verlangt. Maar daar is een spanningsveld, dat ik niet goed kan wegnemen. Een van de motivaties voor wat ik doe, is dat ik niet goed begrijp wat er gebeurt.’
Wat begrijp je niet?
‘Dat alles maar gebeurt, dat het zich voltrekt.’
Je kunt patronen in de geschiedenis herkennen.
‘Je kunt het verstandelijk onderzoeken. En dat doe ik ook. Maar het is de vraag of je daarmee een antwoord hebt waarom het allemaal maar gebeurt. En waarom het er überhaupt is. Je kunt wel patronen zien, maar daarmee verklaar je nog niet de grondslag. Ik ben wel bezig met het te onderzoeken, maar of het werkelijk antwoorden geeft, weet ik niet. Dat is ook de motor van mijn activiteit. Een permanente vraagstelling: wat gebeurt er eigenlijk? En tegelijkertijd sta je er middenin, ben je er deel van. Door wat je maakt, grijp je in. Het werk is ook een manier om deel te nemen aan de wereld.’
Met dank aan Thijs Lenssen