HET KON NATUURLIJK niet uitblijven. De hele affaire-Gonsalves is niet veel meer dan een openspattend puistje op een lichaam vol gezwellen. Opmerkelijk is wel de recordsnelheid waarmee de hele kwestie weer van de politieke en publieke agenda is verdwenen. ‘Laten we er nu eindelijk eens over op houden’, lijken Kosto en anderen te zeggen. En dat is toch raar als het over een onderwerp gaat waar niemand ooit over is begonnen.
De affaire-Gonsalves is het zoveelste teken van het onverwerkte Nederlandse koloniale verleden. Niet alleen onverwerkt maar ook ongekend, wat er de oorzaak van is dat vrijwel niemand in Nederland iets zinnigs weet te zeggen over de mate van laakbaarheid van Gonsalves’ gedrag indertijd - het ontbreekt eenvoudig aan een kader waarin de gedragingen van Gonsalves te plaatsen zijn.
Met als gevolg dat er vooral veel ongecontroleerbare noties worden geplaatst in de trant van: ‘Hij was zeker vrijgesproken indertijd.’ Die kans is inderdaad behoorlijk groot. Het Nederlands Bestuur Overzee was een gesloten coterie die niet veel ophad met controlerende organen of zelfs met de Nederlandse wet of de Nederlandse regering. Verborgen agenda’s, een eigen beleid, onafhankelijkheid van het politieke bewind zijn kwalen van ieder ambtenarenapparaat, maar zelden zal er een het zo bont hebben gemaakt als het apparaat Overzee. Zelfs in de oorlogssituatie van de politionele acties lieten de hoogste bestuurders in Batavia de Nederlandse telegrammen rustig een dag of wat in de postkamer liggen omdat de inhoud hen niet uitkwam. Toch is het niet uitgesloten dat ook in Nieuw-Guinea een paar onkreukbare gezagsdragers van mening waren dat Gonsalves tot de orde geroepen diende te worden. Von Meyenfeldt, de procureur-generaal was er in ieder geval een van. Dat heeft hem dus ook zijn verdere loopbaan gekost.
De hele zaak zelf levert weer een fraai doorkijkje op de pijlers van het Nederlands kolonialisme. ‘Wij’ zijn er in Nederland altijd trots op geweest dat wij de onderworpen gewesten zo veel als mogelijk was ‘in het genot van een eigen rechtspleging lieten’, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Engelsen, die waar ze maar kwamen hun eigen wetgeving en politieke stelsel van kracht verklaarden.
NEDERLAND RESPECTEERDE de adat, het gewoonterecht van de inlandse vorsten, en respecteerde de inlandse vorsten zelf. Dat had, naast een heleboel andere effecten, een verstenende invloed op de Indische samenleving. De vorsten waren bepaald geen volbloed democraten, maar waren voor de komst van de Nederlanders wel gebonden aan subtiele maar tamelijk werkzame mechanismen van inspraak en overleg. De Nederlanders steunden de loyale vorsten - loyaal aan het koloniaal gezag uiteraard, niet loyaal aan de dienstbaarheid aan het volk. De vorsten, die de belasting moesten innen en zorg droegen voor het vervullen van herendiensten, werden er niet populairder op, gingen steeds meer leunen op het Nederlandse gewapend gezag, tot het plaatselijk gezag geheel was uitgehold en er nog slechts corrupte, wrede en incompetente vorsten in de paleizen zetelden.
Met de adat was het in zekere zin nog ernstiger gesteld. Het Nederlands gezag respecteerde en controleerde de adat, maar stond daarin geen wijzigingen toe. Op grond van uitspraken en praktijken legden Nederlandse juristen vast wat de adat in onderhavige gevallen ‘voorschreef’. Dat leidde tot verstening van het recht en tot tamelijk absurde situaties. Zo werd er op de Molukken in de jaren dertig eens een vrouw voorgeleid die als ongehuwde moeder haar kind had vermoord. De rechtbank en de Nederlandse controleurs oordeelden dat dit geheel in overeenstemming was met de regels van de adat. De plaatselijke hoofden vonden dat gebruik toch wel wat al te achterlijk en stelden voor een dergelijke daad voortaan te bestraffen. Nee, zeiden de Nederlanders, adat is adat en dat kun je niet zomaar wijzigen. Tenzij er een even barbaars offer gebracht zou worden door de hoofden - die daartoe niet bereid waren.
Een ander element dat als een rode draad door de Nederlandse wijze van besturen loopt, is het fundamentele racisme dat de Nederlandse houding tegenover de Indonesiers kenmerkte. In het beste geval was de bestuurder als een strenge vader voor zijn enigszins achterlijke kindertjes, maar vaker geloofde men in de harde of strenge hand.
Dat men zich ook daarbij niet door de letter van de wet liet hinderen, was geen geheim. Men was er zelfs trots op. In de eerste plaats was Nederlands Indie geen rechtsstaat, althans niet in de zin van een rechtsstaat voor wie elke burger gelijk is en gelijk behandeld dient te worden. Bovendien waren de bestuurders koningen in hun eigen rijkjes, vaak ver van de bewoonde Batavische wereld. Nog halverwege de jaren zeventig werd in een publikatie van oud bestuursambtenaren (Besturen Overzee, 1977) met instemming en respect verwezen naar resident Haga (Molukken, jaren dertig) die een strafzaak op eigen houtje afhandelde en toen hij daarop werd aangesproken, reageerde met: ‘Onwettig? Hoe komt u erbij. Op zijn hoogst aanvechtbaar. Maar bedenk wat er gebeurd zou zijn als ik dat brave advies van jullie aan de gouverneur-generaal had voorgelegd. Dan zaten die oude pruiken van het Hooggerechtshof nog op de stukken te studeren terwijl jij hier je laatste gevangene begroef.’ (De aangesprokene had hem indertijd om gratie gevraagd voor een groep geinterneerde Papoea’s waarvan bekend was dat ze in gevangenschap overleden, naar we nu weten aan de gevolgen van een zeer ernstige shock). ‘Kijk jongeman’, vervolgde Haga, ‘onthoud dat de resident der Molukken er is voor de goede gang van zaken, als het kan met de bepalingen, als het niet kan zonder.’ Het is moeilijk om uit te maken wat opmerkelijker is: de uitspraak van een hoge ambtenaar die zonder meer de wet aan zijn laars lapte of het feit dat diezelfde uitspraak in 1977 met grote instemming werd geciteerd.
Geconstateerd kan worden dat in Nederlands Indie het wetskader waarbinnen men opereerde - ergens tussen adat en Nederlandse rechtspraak, maar zonder dat de Indonesiers over de burgerrechten beschikten die de basis vormen van de Nederlandse wetgeving - alle aanleiding bood om de wet wat minder serieus te nemen. Het is natuurlijk de vraag of je de mensen die in zo'n situatie zijn gevormd, een prominente rol moet geven in een juridisch apparaat waar het nauwkeurig binnen de wettelijke kaders opereren wel een voorwaarde is.
Het gebrek aan discussie en verwerking maakt ook dat er van de oude racistische of tenminste patriarchale houding ook nu nog veel doorsijpelt. Zo wordt in ieder stuk over de zaak-Gonsalves zodra het woord Papoea’s valt, toegevoegd: ‘die nog in het Stenen Tijdperk leefden’. Mocht die notie wetenschappelijk al hard te maken zijn, wat doet het er eigenlijk toe? Of mag je mensen die in het Stenen Tijdperk leven soms wel van achteren neerschieten? Het gebrek aan verwerking van het Nederlands koloniaal verleden is een veelkoppig monster.
DE NEDERLANDSE AFTOCHT uit Indonesie was smadelijk. Tot de orde geroepen door de internationale gemeenschap in de vorm van een reeks moties van de Veiligheidsraad, bedreigd met stopzetting van de Marshall-hulp door de Verenigde Staten, weggehoond door de wereldwijde publieke opinie, met uitzondering van Nederland.
Bovendien zijn er op alle niveaus alle fouten gemaakt die bij een dergelijk gecompliceerd gewapend conflict altijd worden gemaakt. Geen wonder dat de bestuurders de hele zaak zo snel mogelijk wilden vergeten en iedereen goede redenen had om vooral niks te onderzoeken. Er stonden immers niet weinig reputaties op het spel.
Met Nieuw-Guinea ging het al niet veel beter. We zijn gewoon maar gegaan toen Sukarno ons dat ernstig aanried. Door vele bestuurders is het vertrek uit Nieuw-Guinea ervaren als een laatste eerloze nederlaag in de Indonesische kwestie. Ook al geen aansporing tot grondige evaluatie.
Later werd het gebruikelijk - en dat is het nog steeds - om te wijzen op de Indonesische houding tegenover het verleden: Indonesiers hebben geen behoefte aan terugkijken of aan excuses, zij willen vooruitkijken en vergeten. Afgezien van mijn overtuiging dat dit wel is wat Indonesiers van hoog tot laag zeggen maar daarom nog niet noodzakelijkerwijs wat zij denken, is het slechts beperkt relevant. Het gaat er immers om wat dat verleden met de Nederlandse samenleving heeft gedaan.
Want dat is wat de zaak-Gonsalves wel duidelijk maakt: de premissen van het Nederlandse kolonialisme kwamen met de gerepatrieerde bestuurders weer naar Nederland. Van de twaalf heren die een bijdrage hebben geleverd aan het eerdergenoemde Besturen Overzee, werden er vier hoogleraar culturele antropologie, zes werden op hoge functies bij verschillende ministeries benoemd, een werd studentendekaan en een vervolgde zijn loopbaan bij het bedrijfsleven. Het wetenschappelijk onderzoek naar het koloniale verleden werd dus geleid door mensen die daar op zijn zachtst gezegd niet helemaal objectief tegenover stonden.
En waarschijnlijk zijn er in dit land hoe dan ook talloze mensen benoemd op invloedrijke posities door ambtenaren die een verleden als dat van Gonsalves inderdaad geen probleem vinden.