Sun Valley, Idaho, november 1941. Ernest Hemingway en Martha Gellhorn © Robert Capa / International Center of Photography / Magnum / HH

‘Laten we er iets bijzonders van maken’, zegt Ischa Meijer in I.M. tegen Connie Palmen. ‘Sartre en Simoontje, weet ik veel.’ Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, ze waren niet alleen in Europa, maar in de hele wereld lange tijd hét voorbeeld van een literair en filosofisch ‘power couple’. Noemde je de een, dan dacht je ogenblikkelijk aan de ander. Geen wonder dat Ischa Meijer de levenslange relatie tussen de Franse intellectuelen een mooi richtsnoer vond.

Maar Ischa Meijer overleed in 1995 en maakte de afbladdering van het beeld van die ideale vriendschapsliefde niet meer mee. Zeker na de publicatie in 2005 van Tête-à-tête, het boek van Hazel Rowley over hun relatie, werd De Beauvoir gezien als een slachtoffer van Sartre. Ze was geen ijskonijn geweest, maar een hartstochtelijke vrouw, en ze had diep geleden onder Sartre’s formidabele ontrouw. Had ze niet vaak onbedaarlijk gehuild in het openbaar, had ze haar jaloezie niet altijd moeten verbijten, omdat Sartre dat een burgerlijke emotie vond?

Erger nog, de open relatie met Sartre – ze trouwden niet, maar sloten een ‘contract’ dat stelde dat hun verhouding ‘essentieel’ was en andere, ‘contingente’ relaties waren toegestaan – was pervers. Ze hadden zich in immorele drie- en vierhoeksrelaties gestort. De Beauvoir had zich daarin als pooier ontpopt: ze verleidde meisjes en schoof die vervolgens naar Sartre door. In hun brieven hadden ze zich ook nog eens laatdunkend over de jonge minnaressen uitgelaten. De Beauvoir was seksueel verrot en daarbij hypocriet, omdat ze haar lesbische affaires in haar memoires had weggepoetst.

Vernietigende literaire liefde, het lijkt typisch iets voor de twintigste eeuw. Nu lijkt het vanzelfsprekend dat schrijvers op het oog harmonieuze huwelijkslevens hebben: Paul Auster Siri Hustvedt, Zadie Smith Nick Laird, Leon de Winter Jessica Durlacher – een willekeurige greep – stellen die al jarenlang samen zijn en het lijkt er niet toe te doen of het nu de man of de vrouw is die de ‘beroemdste’ is van de twee. Maar denk behalve aan Sartre en De Beauvoir aan F. Scott en Zelda Fitzgerald of Sylvia Plath en Ted Hughes en de heftigheid, de tweestrijd, de jaloezie, kortweg het verwoestende effect van hun liefdes springt in het oog. Hughes werd lang voor de moordenaar van Plath uitgemaakt, nadat zij zelfmoord had gepleegd toen hun gepassioneerde relatie in een scheiding was geëindigd. Het huwelijk tussen de Fitzgeralds was duister en complex, gedrenkt in alcohol, afgunst en geestesziekte, met bittere verwijten van beide kanten dat de een de ander had ‘geplagieerd’. F. Scott vond dat hun gezamenlijke leven van hem was en gebruikte dan ook vrijelijk materiaal uit Zelda’s dagboeken en brieven in zijn werk.

Ernest Hemingway en Martha Gellhorn waren ook zo’n destructief twintigste-eeuws power couple. De woeste macho-schrijver en de onvermoeibare oorlogsjournaliste die altijd ‘boos tot op het bot’ was over de wereld vormden ook een onmogelijk koppel. In een brief uit 1941, opgenomen in De ogen van miljoenen, de prachtige verzameling van Gellhorns brieven, schrijft ze met zelfinzicht aan een vriendin dat ze zich bij alles in de wereld wil neerleggen, behalve bij saaiheid, en dat ze niet goed wil zijn. ‘Goed zijn, dat is iets voor miezerige mensjes die niet beter weten. Ik wil een vat venijn, een furie zijn, anders ben ik net zo lief dood.’ Om meteen daarop te constateren dat haar man net zo’n ‘furieus beest’ is als zijzelf, ‘en wat zo verdomde gek is: twee mensen kunnen niet ordelijk of gezond samen leven als het allebei vaatjes buskruit zijn, dus moeten ze zich voor het wederzijds welzijn (…) allebei intomen. En daarmee gaat er iets verloren, maar ik ben er nog niet achter wat daaraan te doen valt.’

Het begint allemaal nog redelijk conventioneel. Het is eind december 1936, hij is 37 en de beroemdste schrijver van zijn tijd, een grote, gespierde man met het door de zon verweerde gelaat van een sportman. Zij is 28, lang, slank, stijlvol gekleed volgens de laatste Parijse mode en een beginnend schrijfster. Ze ontmoeten elkaar in bar Sloppy Joe, in Key West, Florida. Hij biedt haar iets te drinken aan, zij blijft tien dagen in Key West hangen, eindeloos pratend en drinkend met Hemingway, die dan nog getrouwd is met zijn tweede vrouw, Pauline Pfeiffer. Ze schrijft opgetogen over hem aan Eleanor Roosevelt, met wie ze bevriend is: ‘Het is een rare vogel, bijzonder beminnelijk, vol vuur, en een geweldige verhalenverteller. (Bij een schrijver heet dat verbeelding, bij alle anderen liegen. Daar komt het genie om de hoek kijken.)’

Hemingway maakt zich op voor een reis naar Spanje, om de Spaanse Burgeroorlog te verslaan. Gellhorn ploetert aan een roman en besluit hem te volgen. Ze regelt een opdracht van Collier’s Magazine en schrijft enthousiast aan een vriend: ‘Me, I am going to Spain with the boys.’ Haar reis naar Madrid is het verhaal van hun relatie in een notendop, al moet die relatie dan nog beginnen. In haar biografie van Martha Gellhorn uit 2003 beschrijft Caroline Moorehead hoe zij op eigen houtje, te voet de grens met Andorra over gaat. Ze heeft slechts vijftig dollar op zak en spreekt geen Spaans. De trein naar Barcelona zit vol rekruten die zich willen aansluiten bij de Republikeinse strijdkrachten en heeft geen verwarming. Het is ijskoud. Van Barcelona lift ze kriskras door Spanje naar Madrid.

'Goed zijn, dat is iets voor miezerige mensjes die niet beter weten. Ik wil een vat venijn, een furie zijn’

In Hotel Florida treft ze Hemingway, omringd door bewonderende jonge mannen. Hij roept haar toe: ‘I knew you’d get here, daughter, because I fixed it so you could.’ ‘Het was’, schrijft Moorehead, ‘omdat ze dit opnam als “een van de karaktertrekjes van zijn genialiteit”, deze grove manier van de waarheid negeren en die om te vormen naar een “zelffeliciterende uitkomst”, dat ze het accepteerde met een “innerlijk oplichtende tolerantie”.’

Twee weken later gaan ze voor het eerst met elkaar naar bed – althans volgens Moorehead – en begint hun relatie. Gellhorn is niet verliefd op Hemingway, ze bewondert hem, en als ‘just about the only blonde in the country’ is het goed om bij iemand te horen. Hemingway zet haar ertoe aan daadwerkelijk stukken voor Collier’s te gaan maken. Zij stribbelt eerst tegen, ze weet niets van militaire zaken, alleen van ‘gewone’ mensen die ‘gewone’ dingen doen. Gewoon het dagelijks leven. ‘Not everyone’s daily life’, schijnt Hemingway te hebben gezegd. Dus begint ze te schrijven over wat ze ziet op de straten van Madrid, over de moed van de burgers, die doorgaan met hun levens te midden van de angst, en hoe guur en abrupt die levens worden vernietigd. Wat volgt is het verhaal van A Star is Born, naar de klassieke musical en latere popfilm. Jong talent krijgt relatie met gearriveerde grootheid, laat zich door hem stimuleren en inspireren, pikt zijn onhebbelijkheden, sterker: vindt die aanvankelijk nog charmant, maar groeit onvermijdelijk naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid. En laat de grootheid in neergang verpletterd achter.

Martha Gellhorn wordt pas verliefd op Hemingway als ze hem ziet huilen nadat de Republikeinen zijn gevallen en hij de Internationale Brigades vanuit zijn hotelkamer een treurige afscheidsparade door de straten van Barcelona ziet maken. Ze vinden een huis op Cuba, Finca Vigía, de wachttoren, met een grote tuin vol orchideeën en kolibries en uitzicht op Havana. Hemingway begint geconcentreerd te schrijven aan For Whom the Bell Tolls. Ze tennissen, gaan snorkelen, en storten zich in dronkemansfeesten. Maar zij begint rusteloos te worden, de wereld, de oorlog trekt.

In Gellhorns verzamelde brieven is de ondergang van de relatie scherp te volgen. Eerst is er de bewondering. Dan de vereenzelviging. Zoals ze aan hem schrijft als ze in Helsinki is om de Fins-Russische oorlog te verslaan: ‘We moeten ons richten op het boek als de basis van ons leven. (…) Zonder het boek is al ons werk tevergeefs.’ Het boek is zíjn boek. Dan, in 1940, aan de vooravond van hun huwelijk, lijkt er sprake van onderwerping. Gellhorn schrijft een aantal half spottende, half ernstige geloften aan ‘dr. Warp Dimpy Gellhorn Bongie Hemmie’, waarin ze onder meer verklaart dat ze hem volstrekt niet van zijn werk wil beroven, ‘dat integendeel hij en zijn werk voor mij in dit leven van het grootste belang zijn’. Ze voegt er, veelbetekenend, aan toe dat ‘een zeer goede, fijngevoelige schrijver niet twee maanden en zestien dagen alleen kan worden gelaten’.

Die laatste belofte geeft al zicht op Gellhorns onthechting. Ze is inmiddels zelf een oorlogscorrespondente van steeds meer naam en faam; na Finland volgen nog lange reizen naar de Cariben, Italië, Engeland. Ze is banger voor verveling dan voor gevaar, dus stort ze zich telkens in een nieuw avontuur, het chagrijn en bullebakkerige gedrag van Hemingway voor lief nemend. In de zomer van 1943 schrijft ze hem dat ze het huwelijk een zonderlinge vertoning vindt: ‘Je bent veilig: twee mensen leven samen en zijn ervan verzekerd dat ze elkaar op vaste tijden tussen bepaalde muren zullen treffen. En langzaam maar zeker worden ze de gemeenschappelijke noemer voor elkaar: stilzwijgend komen ze overeen de fantasie en de hartstocht, dat moeilijke private, voor gezien te houden; ze zoeken naar een gemeenschappelijk terrein, een groen en glad terrein, en daar blijven ze dan.’

De verwijdering komt tot een apotheose als het einde van de oorlog nadert. Gellhorn is als de dood dat ze D-Day zal missen, ook omdat het Amerikaanse leger geen accreditaties geeft aan vrouwelijke journalisten. Hemingway heeft ondertussen de opdracht van ‘haar’ Collier’s aangenomen en krijgt plaats op een voorrangsvlucht naar Engeland. Gellhorn weet uiteindelijk een hut te bemachtigen op een Noors vrachtschip dat dynamiet vervoert. In Engeland sluit ze zich als verstekeling op in de boot van het Rode Kruis. Terwijl Hemingway waarschijnlijk geen voet aan de D-Day-stranden zette, helpt zij tijdens de landing in Normandië gewonden op brancards hijsen. Ze reist tot het einde van de oorlog illegaal door Europa, van Italië tot de Slag bij Arnhem tot de bevrijding van Dachau. Haar verpletterende artikelen overtreffen die van Hemingway in alle opzichten.

Hem treft ze in het bevrijde Parijs, in de Ritz, snoevend dat hij het chique hotel zelf ontzet heeft, als commandant van een troep ‘irregulieren’. Ze zegt dat ze van hem wil scheiden. Hij is geen man die eraan gewend is door vrouwen verlaten te worden. ‘I hate to lose anyone who can look so lovely and who we taught to shoot and write so well’, schrijft hij aan zijn zoon Patrick. Had ze ooit echt van hem gehouden? vraagt Caroline Moorehead zich af. Waarschijnlijk niet zo veel als hij van haar. Moorehead beschrijft nog hoe Hemingway op een nacht voor Gellhorns hoteldeur staat, naakt op zijn onderbroek na, de emmer van het kamermeisje op zijn hoofd, zwaaiend met haar mop. Gellhorn had er vroeger ongetwijfeld om gelachen, net als om zijn grootspraak, nu doet ze de deur dicht.

Eerder heeft ze al aan een vriendin geschreven dat het wat haar betreft allemaal voorbij is. ‘Let wel’, voegt ze eraan toe, ‘het is mijn schuld, ik ben degene die is veranderd. Of misschien was ik de hele tijd al aan het veranderen, zo langzaam dat het net een soort eeltvorming was, maar nu zit die eeltlaag daar waar eigenlijk zachtheid, vertrouwen en liefde zouden moeten zitten.’

Het is niet zo eenvoudig oordelen over die vernietigende twintigste-eeuwse schrijvershuwelijken. In haar relatie met Sartre was De Beauvoir wel degelijk een ongekend onafhankelijke vrouw. Zoals het bij Hemingway en Gellhorn ook niet helder was wie nu wie uitbuitte, als uitbuiten al het goede woord is. Misschien was Gellhorn de echte macho; ze vertoonde in haar oorlogsverslaggeving in ieder geval een moed die Hemingway alleen met pocherij wist te bereiken. Nadat hun huwelijk ten einde was gekomen weigerde Gellhorn ooit nog over Hemingway te praten. Ze wilde geen voetnoot in andermans leven zijn. Dat werd ze ook niet, net zo min als die andere vrouwelijke helften van die beroemde power couples.