Soms lees je iets waarvan je zou willen dat je het zelf geschreven had. De kunst is om het je dan toe te eigenen, maar toch, het voelt als valsspelen als je dat doet.

Ik had het met De repetitie van Eleanor Catton, ze schreef het vóór Al wat schittert waarmee ze de Booker Prize won. Een van de personages is een eerstejaarsstudent aan de toneelschool, het gaat me om hoe hij naar vrouwen kijkt. Opeens komt hij erachter dat een vrouw geen scheefgegroeid of verouderd meisje is. Een vrouw is een heel ander wezen, glanzend op zich, zolang ze maar niet over haar schouder achterom blijft kijken.

Ik denk hier hardnekkig aan al starende in de spiegel, terwijl iemand – een meisje; ze draagt een doek met pailletten als een bandana om haar lange haren, ze ziet eruit als een geflipte indiaan, als je een meisje bent staat altijd alles wel hip – mijn haar aan het bevoelen is.

‘Hoe wil je het hebben?’ vraagt ze.

‘Zoiets als dit’, zeg ik. ‘Maar dan geperfectioneerd.’

Naast me wordt het haar van Annejet van der Zijl opgestoken, achter me zitten Jessica Durlacher en Connie Palmen in de grime. Inderdaad, schrijfsters bij elkaar voor een fotoshoot, voor het boekennummer van Harper’s Bazaar. Er wordt aan ons getrokken en gedaan, lagen poeder dwarrelen in de stratosfeer, en opeens zijn er twéé meisjes met mijn haar in de weer, met hete tangen wordt het in krullers gedraaid, langzaam zie ik het hoofd van een voormalig-Joegoslavische landarbeidster in de spiegel verschijnen. Enigszins aangeslagen schuif ik op naar het volgende compartiment.

‘Hoe wil je het hebben?’ vraagt het meisje van de make-up. Ze heeft een plat slavisch gezicht en een ringetje door haar neus, haar tot op de grond reikende doorzichtige zwarte blouse cirkelt als een cape om haar heen. Meisjes kunnen echt alles hebben.

Ik aarzel, waar zij professioneel op inspringt. ‘Beetje natuurlijk?’

Ik knik, volg alle orders – ogen dicht, omhoog kijken, lippen op elkaar – als een ingénue op. De krullers mogen er pas uit als ik helemaal gestyled ben. Het maakt het passen van de kleding – volgende station – zo mogelijk nog penibeler.

‘Broekpak!’ roept de stilist zo gauw hij me in het vizier krijgt. Hij is geknield in de weer om het felroze wuftigheidje van Jessica Durlachter aan de achterkant met klemmetjes strak te trekken. Ik zie een rode leren jurk in het kledingrek hangen, maar krijg een donkergrijs hansop aangereikt.

‘Maar ik draag nooit een broek’, hoor ik mezelf zeggen met een stem die me totaal alien voorkomt.

‘We stomen ’m zo helemaal mooi’, zegt een van de hulpmeisjes. Ook zij ziet er buitenaards uit, ontstegen aan iedere norm.

Ik knik, volg alle orders – ogen dicht, omhoog kijken, lippen op elkaar – als een ingénue op

Eenmaal voor de spiegel piep ik: ‘Tot waar ben ik straks in beeld?’

De geruststellende mededeling luidt dat ik straks slechts tot aan mijn middel te zien zal zijn. Tegelijkertijd is de mantra: ‘Jij moet je hier lekker in voelen.’ En: ‘Ben je hier oké mee?’

Ik ben beyond oké. Zeg me gewoon maar dat het goed staat. Maar de krullers moeten eruit, hup, trappetje weer af, in je b r o e k p a k.

Een paar dagen later heb ik het er met een vriendin over, die vaker alle kanten op wordt gekneed voor een foto. Het leek allemaal zo feestelijk toen ik de uitnodiging kreeg voor deze shoot. Het resultaat van alles was dat ik de volgende ochtend eigenlijk niet meer wilde opstaan.

‘Wat was het?’ vraagt ze. ‘Waarom werd je er zo somber van?’

Ik denk aan de flitsen van het resultaat die ik even mocht zien op de camera van de fotograaf. De vreemde vrouw die daar gevangen stond, tot aan haar middel. Zijn is waargenomen worden; ik weet het wel en ik weet het niet. Ik ben zes en denk nog steeds dat niemand me kan zien.

De vriendin zegt: ‘Je moet gewoon tegen jezelf zeggen: dit ben ik niet.’

Maar wie ben ik dan? Ik denk niet dat ik de vraag hardop heb durven stellen, en toch zegt ze: ‘Wat helpt is als je wel duidelijk weet wie je wil zijn.’

Eleanor Cattons personage schiet me weer te binnen. Zijn perceptie van de vrouw die iets anders dan een meisje is. En van het vruchteloze reiken van vrouwen naar aspecten van schoonheid die ze ooit bezaten, ‘een achterwaartse zoektocht die tot mislukken was gedoemd’.

Al die schrijfsters, veertig in totaal, die urenlang worden geföhnd en gedaan, en wie komt er op de cover? Een meisje van zeventien.

Die ochtend had ik voor de radio iets gezegd over Harper Lee. Dat ze er vast werd ingenaaid door een handige zaakwaarnemer, met die zogenaamde ontdekking van een nieuw manuscript. Prompt kreeg ik een sms’je van Godelief, ik ken haar van de lagere school maar zie haar nooit meer.

‘Wat fijn om je stem te horen’, bericht ze. ‘Een meisjesstem, nog steeds.’

Het is een geruststellende mededeling. Alsof ik toch nog gewoon ben wie ik was.