Het belegen gezegde dat een vertaler ook altijd een verrader is doet deze beroepsgroep ongetwijfeld onrecht. Om te beginnen omdat juist vertalers, specialisten in de ongrijpbaarheid van de taal, als eersten wijzen op de onvermijdelijke discrepanties tussen origineel en eindproduct. Ze werken er hard aan om die kloof zo inventief mogelijk te overbruggen en wat daarbij verloren gaat, als het éven kan, te compenseren met nieuwe spitsvondigheden in rijm, woordkeus of zinswending.

Maar mensenwerk blijft het, en daarom is het resultaat altijd ongewis. Vertalers verhelen dat risico niet. In een klein project van de Deutsche Internationale Schule in Den Haag lieten ze onlangs zien aan welke wederwaardigheden een tekst wordt blootgesteld, wanneer hij wordt overgezet van de ene taal in een andere, vervolgens in een derde, vierde et cetera.

De resultaten van deze Vertaalestafette zijn nu in een intrigerende brochure gepubliceerd. Uitgangspunt vormde een korte passage uit de roman Der grüne Heinrich van Gottfried Keller. Vertaald werd die in het Nederlands, het resultaat daarvan in een derde taal (specialiteit van de volgende vertaler), opnieuw terug in het Nederlands et cetera. Stap voor stap ziet men Kellers woorden van kleur en betekenis verschieten, soms om redenen die eigen zijn aan het taaleigen van het betreffende idioom, soms op onverklaarbaarder wijze.

Kellers passage luidt, in de eerste Nederlandse vertaling: ‘Zoekend drukte ik me tegen een van de ramen en hield mijn hand tegen mijn slaap om de spiegeling van de glasruit weg te nemen: toen keek ik, in plaats van naar binnen in een kamer, naar buiten in een prachtige tuin die in de zon lag, en daar meende ik mijn moeder in de glans van haar jeugd en haar schoonheid, gehuld in zijden gewaden, tussen de bloemperken te zien wandelen. Ik wilde het raam opendoen, naar haar roepen, maar ik kan helemaal geen grendel of knop vinden, want ik was immers buiten, hoewel ik van binnen naar buiten in een tuin keek.’

Het eerste wat opvalt is dat halverwege het proces de verleden tijd van de passage omslaat in het presens. Dat gebeurt in de vertaling uit het Indonesisch, misschien vanwege de eenvoudige tijdsstructuur van die taal. Roerender zijn de wederwaardigheden van ‘mijn moeder’, dat vanuit het Sloveens ‘mama’ wordt, vanuit het Indonesisch ‘moeder’, vanuit het Deens ‘ma’, in het Spaans terugkeert tot ‘mijn moeder’ om dan opnieuw een heel traject te doorlopen, van ‘mijn moedertje’ (het Russisch) naar ‘mijn lieve moeder’ (uit het Zweeds).

Intrigerend is de plaatsverschuiving van de hand. Aanvankelijk naast het hoofd gehouden om de weerspiegeling van het venster af te schermen, verzeilt die eerst in onbestemde regionen (‘terwijl ik met mijn hand mijn ogen afschermde’) om ten slotte (vanuit het Frans) boven de ogen weer op te duiken. Logisch is dat niet, want dat is de houding die je verwacht wanneer iemand tegen de zon in zou kijken, maar het blijft zo tot aan het einde van de estafette.

Nog vreemder is echter de mise-en-scène van de hele passage. Aanvankelijk kijkt de ik-persoon door een raam van binnen naar buiten, om in het interieur geen kamer maar een tuin te ontwaren. Dat is vreemd, maar ondanks alle spiegeling van binnen en buiten helder. Toch gaat het ergens onderweg mis, waarschijnlijk door een detail. ‘Een kamer’ die de ik-figuur verwacht te zien wordt ‘de kamer’, wat al snel suggereert dat er naast een tuin dus ook een echte (niet alleen verwachte) kamer is. Vanaf dat ogenblik zie je de vertalers rondtasten naar houvast op een geestelijke plattegrond die niet meer consistent te krijgen is en wordt de tuin die de verteller ziet ook het ‘buiten’ waar hij zelf staat.

Zo eindigt de estafette in een scène die ogenschijnlijk gelijkluidend is aan het origineel, maar bij nadere inspectie steeds vreemder wordt: ‘Gedreven door nieuwsgierigheid loop ik op een van de ramen af, waarbij ik mijn hand als een zonneklep boven mijn ogen houd om ze tegen het verblindende licht te beschermen. Achter het raam wordt echter geen kamer zichtbaar, maar een weelderige, zonovergoten tuin. Het is alsof ik mijn lieve moeder tussen de bloembedden zie ronddrentelen, wonderlijk mooi en onwaarschijnlijk jong, gekleed in een zijden japon. Ik wil het raam openmaken om haar te roepen maar voel nergens een handvat, mijn hand vindt niets om vast te grijpen, want hoewel ik uitkijk over de tuin bevind ik me er ook in, sta ik niet buiten.’

Vertaalestafette is te bestellen bij de coördinatoren van het project, Nelleke van Maaren (nelleke@fuchs.nu) en Gerda Meijerink (mrink@xs4all.nl)