Hoewel het Prins Claus Fonds voor polderbegrippen gezegend is met een zeldzaam kosmopolitische en prikkelende mentaliteit, iets wat onder Balkenende IV aanmoediging verdient, valt de eerste theaterproductie onder auspiciën van dit cultuurfonds toch bitterzoet tegen. Het openingsbeeld is prachtig: te midden van een uitgestrekt woestijnlandschap bespeelt een eenzame gestalte de donso n’goni, een jagersharp met een funkier klank dan de bekendere kora. Het scherpe zwarte silhouet tegen de paarsblauwe achtergrond is vintage Robert Wilson, die in een vroeg stadium even bij de Sahelopera betrokken was als adviseur. Tegelijk is dit fraaie begintafereel de laatste keer dat het podium door één personage wordt bevolkt. Alleen al getalsmatig is Bintou Were een getrouwe weergave van het leven in Afrika, waar individualisme een nog niet gearriveerde westerse verworvenheid is. Vrijwel continu is het podium bevolkt door het hele spelersensemble, wat als effect heeft dat je denkt in een musicaltheater te zijn verdwaald.

Het blijft vreemd dat Bintou Were een opera wordt genoemd. Waarom zou je als West-Afrikaanse musicus jezelf met een vierhonderd jaar oude West-Europese kunstvorm willen associëren als je beschikt over de meest authentieke muziekculturen van het continent? Zou een wat neutralere benaming zoals muziektheater niet veel toepasselijker zijn?

Muzikaal blijkt het stuk, hoe zegt men dat subtiel, wel héél erg ingetogen: alle slepende ritmiek en dissonantie, waar West-Afrikaanse muziek nu juist zijn charme aan ontleent, zijn zorgvuldig weggepoetst. Alleen in de volumineuze klank van de griot en het gemak waarmee fantastisch wordt gedanst herken je meteen West-Afrika. Van de Senegalese sabarpercussie, een van de meest opzwepende en complexe ritmische talen ter wereld, klinkt hier niet meer dan een vage, bijna lachwekkend brave echo.

Doudou N’Diaye Rose, sabarvirtuoos in Senegal, gaf niet zo lang geleden in de Melkweg een heel wat overtuigender voorbeeld van hoe een West-Afrikaanse fusie kan klinken. In een dubbelconcert met de Malinese gitarist Djelimady Tounkara ontstond een meesterlijke fusie tussen de aardse sabartraditie uit Senegal en de verheven griotmuziek, zoals Tounkara die in Mali naar gitaar vertaalt. Had hier eigenwijze Afrikaanse librettisten en regisseurs bij gezet!

In zijn sterke momenten werkt Bintou Were verontrustend, wanneer het even onwillekeurig als ongemakkelijk de World Press-foto van een Spaanse toeriste die een Senegalese bootvluchteling helpt in gedachten brengt. Aanspoelende Afrikanen op de kusten van Fort Europa, het blijft een urgente kwestie, materiaal voor de kunstenaar.

Jammer daarom dat componist Zé Manel er niet in is geslaagd om de uniciteit van de West-Afrikaanse muziek- en danscultuur overeind te houden in het koninklijke streven naar een Afrikaanse opera, gemaakt door Afrikanen. Hetzelfde geldt voor Wasis Diop, de Senegalese artistiek directeur van deze hele onderneming, die niet meer dan een aantal volstrekt vergetelijke, verwesterde afropopalbums op zijn naam heeft staan. Je vraagt je af hoe de jury (het artistieke team werd in een lange procedure gekozen) tot deze opmerkelijke keus kwam. Alleen designer Oumou Sy, verantwoordelijk voor de prachtige kostuums, en choreografe Germaine Acogny slagen er glansrijk in om te midden van deze etalage van goede bedoelingen rigoureus vast te houden aan hun eigen artistieke taal.

Holland Festival: Bintou Were – een Sahelopera. Gezien: Muziekgebouw aan het IJ, 7 juni. In oktober te zien in Théatre du Châtelet, Parijs