DE OPENING VAN de vergadering van de pas opgerichte Clinton Hill Food Coop in Brooklyn doet denken aan het begin van een Alcoholics Anonymous-bijeenkomst. Alleen wordt van de nieuwelingen niet verwacht dat ze vertellen wie ze zijn en hoe lang ze al alcoholist zijn, maar hoe lang ze al in deze buurt wonen, wat hun beroep is en waarom ze geïnteresseerd zijn in het lidmaatschap van de voedselcoöperatie (een levensmiddelenwinkel gerund door een coöperatie wier leden tevens eigenaren zijn). Omdat van de ongeveer veertig aanwezigen meer dan de helft aspirant-lid is, doen ook de leden van het eerste uur hun ‘Hi, my name is Betty, and I et cetera’-routine.
Het blijkt een tamelijk homogene groep te zijn - en verre van atypisch voor gentrified Brooklyn: overwegend blank, tussen de 25 en 45 jaar oud, vaker vrouw dan man, en veelal met een creatief beroep als designer, filmmaker, copywriter of kunstenaar, hetgeen wellicht het hoge aantal tatoeages op armen, schouders en benen verklaart. Onder de aanwezigen bevinden zich ook enkele leraren, een advocaat en een onroerendgoedspecialist die bij investeringsbank Goldman Sachs werkt.
Na het kennismakingsrondje neemt Diana van de locatiecommissie het woord. Die heeft groot nieuws: men heeft een geschikt pand gevonden voor de voedselcoöperatie. Het betreft twee lege winkelruimtes aan het begin van Putnam Avenue, ideaal gelegen omdat ‘vanaf daar ook de armere bevolking in nabijgelegen Bed-Stuy kan worden bediend’. Er blijken wel enkele haken en ogen aan de locatie te kleven. Om te beginnen staat het bewuste pand al jaren leeg omdat dat deel van Putnam Avenue berucht is vanwege de vrij openlijke drugshandel - soms leidend tot geluidsoverlast, een enkele keer zelfs tot een steek- of schietpartij. Dit nadeel vinden de meeste vergaderaars juist een voordeel: met de komst van de Food Coop zal de sociale controle op straat groter worden, waarop de drugsdealers zullen verkassen. En daar is de hele gemeenschap bij gebaat.
Ook het pand zelf kent problemen en dient flink te worden vertimmerd. Daarnaast blijkt de verhuurder in eerste instantie slechts bereid de ruimte voor enkele jaren te verhuren, wetende dat de buurt door de komst van de Coop zal verbeteren en de huurprijs in de volgende contractperiode dus flink omhoog kan. Nu blijkt de potentiële daadkracht van dit groepje activistische burgers. Twee architecten bieden aan de verbouwing te begeleiden. Een advocate belooft de benodigde vergunningen te regelen en de Coop pro bono te vertegenwoordigen mocht dat nodig zijn. De Goldman Sachs-man wil graag de onderhandelingen met de huisbaas voeren.
Het enthousiasme stijgt in het zaaltje. Het pand op Putnam Avenue wordt bij stemming, waaraan alle aanwezigen mogen deelnemen, unaniem goedgekeurd als gewenste locatie voor de voedselcoöperatie. Dan is het tijd om over serieuze getallen te spreken. Om de Coop succesvol te doen opereren, zijn 2700 leden nodig die elk 150 dollar per jaar betalen. Daar bovenop heeft de coöperatie 400.000 dollar nodig, teneinde genoeg middelen te hebben om goede prijzen te bedingen bij de boeren ten noorden van New York - en deze ertoe te bewegen op grotere schaal biologische producten te verbouwen. Er worden commissies voor fondsen- en ledenwerving opgericht.
Het laatste punt dat ter stemming komt, is het ‘work-only’-model, volgens welk de leden verplicht zijn om minstens één dag per maand voor de coöperatie te werken. Immers, door geen werknemers te hoeven inhuren kan de Coop de voedselprijzen laag houden. Minder daadkrachtige leden kunnen minder betalen, of meer werken. Alleen de leden mogen winkelen in de Coop en profiteren van de lage prijzen.
Zo zou je met alle gepraat over de commerciële, financiële, juridische en bouwtechnische aspecten van de oprichting van de coöperatie bijna vergeten waartoe deze wordt opgericht: om de buurtbevolking te voorzien van betaalbaar, gezond en lokaal geproduceerd voedsel. Niet dat er geen betaalbaar eten in de buurt te koop is. Fastfoodketens als McDonald’s en Popeye’s bieden dat volop, evenals de megasupermarkten Pathmark en Key Foods. Maar wie biologisch geteelde groente wil kopen, of biologische vlees- of visproducten, is een vermogen kwijt in de deli’s of op de wekelijkse boerenmarkt in Fort Greene Park. Oftewel: de voedselcoöperatie moet bewerkstelligen waartoe de voedselindustrie niet in staat blijkt.
HET HUIDIGE VOEDSELAANBOD in dit deel van Brooklyn, maar net zo goed elders in Amerika, is het gevolg van het landbouwbeleid van de regering-Nixon in de vroege jaren zeventig. In reactie op enorme prijsstijgingen van landbouwproducten koos toenmalig minister van Landbouw Earl Butz ervoor om middels subsidies op onder meer maïs en soja de voedselprijzen naar beneden te brengen. Dat lukte - althans, het deed de prijzen dalen van met maïs en soja gemaakt voedsel, zoals industrieel verwerkte producten, frisdrank en massaal geproduceerd vlees. De prijzen van verse producten zijn sindsdien in de VS echter continu gestegen.
Eind jaren tachtig, begin jaren negentig deden zich de eerste schandalen voor die het Amerikaanse publiek toonden hoe zijn voedsel daadwerkelijk werd geproduceerd - denk aan de gekkekoeienziekte van 1986, waardoor bekend werd dat het slachtvee afvalvlees gevoerd werd, of de vier kinderen die in 1993 stierven aan het eten van vergiftigde Jack in the Box-hamburgers.
In 2001 volgde de publicatie van Eric Schlossers bestseller Fast Food Nation, die het verband aantoonde tussen de methodes van de voedselindustrie, de federale landbouwpolitiek, aan voedsel gerelateerde ziektes, vetzucht onder volwassenen én kinderen en het verdwijnen van de gezinsmaaltijd als instituut. Dat laatste in cijfers: Amerikanen geven minder dan tien procent van hun inkomen uit aan voedsel en besteden gemiddeld een half uur per dag aan het bereiden ervan (inclusief opruimen).
Schlosser betoogde zelfs dat de voedselindustrie een belangrijke rol heeft gespeeld in de gestage daling van gezinsinkomens sinds de jaren zeventig. Mede dankzij de instroming van vrouwen konden bedrijven als McDonald’s en supermarktketen Wal-Mart hun medewerkers zulke lage lonen betalen dat die zich alleen nog het lage-kwaliteitsvoedsel van deze bedrijven konden veroorloven - een non-vicieuze cirkel, als het ware: goed voor de fastfood- en supermarktbranche, beroerd voor de lage inkomensgroepen.
Al deze omstandigheden, of misstanden, hebben geleid tot het ontstaan van de ‘food movement’ - een uiterst versplinterde beweging wier stromingen nauwelijks méér met elkaar gemeen hebben dan de erkenning dat de industriële voedselproductie hervormd moet worden, omdat haar kosten te zwaar drukken op de maatschappij, het milieu, de openbare gezondheid, het welzijn van dieren, ja, zelfs op de gastronomie. Het is dan ook een eclectische club, de food movement, met ‘leden’ die variëren van oprichters van voedselcoöperaties tot dierenbeschermers tot mensen die de schoollunches willen hervormen.
Vaak zitten de verschillende stromingen binnen deze beweging elkaar al dan niet bedoeld in de weg. Activisten die de overheid willen dwingen de voedselproductie strenger te reguleren, botsen met activisten die de regels willen versoepelen voor kleine boeren die alleen biologisch telen. Activisten die honger onder de arme bevolking willen uitbannen, raken in conflict met milieuactivisten die zich hard maken voor meer biologisch geteelde producten, omdat dit de voedselprijzen nog verder buiten het bereik van de allerarmsten zou brengen.
Maar er zijn aanwijzingen dat deze schijnbaar oppositionele geluiden samenkomen in een coherente beweging, stelt Michael Pollan in zijn New York Review of Books-essay ‘The Food Movement, Rising’ van juni dit jaar. Pollan, auteur van de bestseller In Defense of Food, herinnert ons aan het adagium van de socioloog Troy Duster over sociale bewegingen: geen beweging is zo coherent en geïntegreerd als ze van afstand lijkt, en geen beweging is zo incoherent en versnipperd als ze van dichtbij lijkt. ‘De food movement’, schrijft Pollan, ‘smelt samen rond de erkenning dat onze huidige voedsel- en landbouweconomie niet langer houdbaar is en in zijn huidige vorm hoe dan ook zal instorten - of dit nou in economisch of milieukundig opzicht gebeurt, of beide.’
VOOR VEEL ACTIVISTEN in de food movement is het meest urgente probleem milieutechnisch: de voedselproductie vergt simpelweg meer gebruik van fossiele brandstof dan op termijn beschikbaar is en veroorzaakt te veel CO2-uitstoot. Met andere woorden: zonder hervorming van het voedselsysteem is geen vruchtbare aanpak van klimaatverandering denkbaar. De food movement wordt hierin gesteund door invloedrijke Amerikaanse milieuorganisaties als de Natural Resources Defense Council en de Environmental Working Group.
Maar wil de food movement succesrijk de publieke opinie bewerken, dan kan ze zich wellicht beter richten op het gezondheidsrisico dat het Amerikaanse dieet met zich meebrengt. Het vele industrieel verwerkte voedsel dat Amerikanen naar binnen werken, met al zijn overbodige vetten en suikers, heeft Amerika het dikste land ter wereld gemaakt. Het Centers for Disease Control schat dat driekwart van de uitgaven in de Amerikaanse zorg kan worden toegeschreven aan chronische ziektes die het gevolg zijn van dat desastreuze eetgedrag: hartziekten, beroertes, type 2-diabetes en zeker een derde van alle kankers. Uiteraard zijn de Amerikaanse eetgewoontes niet los te zien van de wijze waarop het voedsel hier wordt geproduceerd.
De voedselindustrie mag overigens graag ontkennen verantwoordelijk te zijn voor de eetgewoontes van haar cliëntèle, door te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van consumenten. Voedselproducenten doen niets anders dan voldoen aan de vraag naar zoete, vette en zoute producten, zo heet het. Dat argument werd in maart krachtig weerlegd door Michelle Obama, alleen al vanwege haar biologische kruidentuin op het gazon van het Witte Huis geliefd bij de food movement. ‘Jullie doen meer dan reageren op de voorkeuren van mensen’, zei de First Lady in een toespraak voor de Grocery Manufacturers Association. ‘Jullie vormen deze voorkeuren door de wijze waarop jullie je producten creëren en marketen. Jullie zouden er goed aan doen deze producten te heroverwegen, of in ieder geval de wijze waarop jullie ze aan onze kinderen verkopen.’
Michelle Obama is niet de enige sympathisant van de food movement van wie je mag aannemen dat ze enige invloed heeft op president Obama. Advocaat-generaal Eric Holder kondigde onlangs aan anti-truststappen te nemen tegen de landbouwsector, en minister van Landbouw Tom Vilsack heeft net ‘Know Your Farmer, Know Your Food’ gelanceerd, een programma dat de verkrijgbaarheid van gezond, lokaal geproduceerd voedsel moet vergroten.
Dat wil echter niet zeggen dat het gedaan is met de van oudsher aanzienlijke invloed van de voedselindustrie en haar lobbyisten in Washington DC. Toen Michelle Obama haar biologische kruidentuin aanlegde, suggereerde CropLife America, de belangenorganisatie van pesticidenproducenten, publiekelijk dat de First Lady daarmee bewust de chemische landbouwsector in een kwaad daglicht had gesteld. Desondanks benoemde president Obama onlangs een van de lobbyisten van CropLife op een hoge positie bij de Amerikaanse Handelsorganisatie. Kortom, hervorming van het voedselsysteem, in het bijzonder de wijze waarop landbouwsubsidies verdeeld worden, lijkt vooralsnog niet hoog op de agenda van de regering-Obama te staan.
DE AGENDA VAN de food movement kan echter niet worden gereduceerd tot de invoering van nieuwe wetten en beleidsregels. De food movement draait ook om gemeenschapsgevoel, identiteit en plezier dat gerelateerd is aan het produceren, bereiden en eten van voedsel.
Niet voor niets predikt de Californische chef-kok Alice Waters al jaren een ‘smakelijke revolutie’. Waters, oprichter van Chez Panisse in Berkeley, Amerika’s eerste ‘gezonde’ toprestaurant, propageert al ruim veertig jaar het eten van vers, gezond en lokaal geproduceerd voedsel. Daarnaast runt ze samen met de bekende tv-kok Jamie Oliver het project Lunch Reform, waarmee ze de slechte eetgewoontes van Amerikaanse kinderen wil veranderen, en is ze vice-president van Slow Food International.
Met de opening van Chez Panisse in 1971 was Waters haar tijd vooruit. ‘Ik merkte dat ik geen echt eten meer in de winkel kon vinden’, zegt Waters vanuit San Francisco. ‘Ik wilde proeven wat ik tijdens mijn studie in Frankrijk had gegeten. Dat ben ik toen maar zelf gaan produceren. Mijn eigen groenten en kruiden vormden de basis voor mijn restaurant.’ Als zoveel mensen binnen de food movement is Waters niet enthousiast over het feit dat Amerika’s grootste supermarktketen, Wal-Mart, nu ook biologisch en lokaal voedsel verkoopt. ‘Wal-Mart is niet smakelijk genoeg voor mij’, zegt ze. ‘Hetzelfde geldt voor Whole Foods (keten die beweert alleen gezond eten te verkopen - mvg).’
Dat past ook niet binnen die minder uitgesproken, maar zeker net zo belangrijke drijfveer van de food movement, namelijk om nieuwe economische en sociale structuren te creëren buiten de door het bedrijfsleven gedomineerde consumptie-economie. ‘Ik wil niet alleen biologische producten kunnen kopen’, zegt Waters. ‘Ik wil mijn vrienden op de markt ontmoeten en ik wil weten wie mijn voedsel verbouwt. Voedsel hoort niet achter een scancode te zitten. Bovendien wil ik niet extra betalen voor verpakking of marketing.’
Smaak, plezier en authenticiteit zijn volgens Waters de belangrijkste voedselkwesties van het moment: ‘We zijn in Amerika verslaafd aan slecht en goedkoop eten. Daarom is voorlichting zo belangrijk: we moeten onze kinderen leren wat echt eten is, dat eten voor smaak en plezier staat. We moeten weer in contact treden met het land. Dus geen tomaten buiten de zomer eten en asperges alleen in de herfst.’
Toch ziet Waters, mede dankzij de groeiende invloed van de food movement, positieve ontwikkelingen in de VS: ‘De verkrijgbaarheid van gezond voedsel is al zoveel beter dan een paar jaar geleden. De mensen herontdekken hun eettradities en verwerpen de supermarkt en de voedselindustrie. Boeren en vleesproducenten pikken dit op en gaan biologisch produceren.’ Die verwerping van de voedselindustrie verbaast Waters niet: ‘Nergens in het dagelijks leven is de invloed van het bedrijfsleven groter dan aan tafel. Tegelijkertijd is voedsel - het hele proces van bepalen wat je eet, het kopen van de producten, het koken en op smaak brengen, het gezamenlijk eten - het beste tegengif tegen de corporatisering van het dagelijks leven.’
De food movement heeft echter nog een lange weg te gaan, realiseert Waters zich. Zo kan lang niet iedereen het zich veroorloven om biologische producten te kopen: ‘Daarom moeten we helpen, bijvoorbeeld door arme kinderen gratis een gezonde lunch te verschaffen. En we moeten anders gaan subsidiëren en belasten: geen subsidies meer voor maïs en soja, maar voor biologisch geproduceerd voedsel, en extra belasting heffen op frisdrank en fastfood.’
In de voedsellobby heeft Waters een machtige tegenstander, weet ze. Maar niet een onverslaanbare: ‘We kunnen ervoor kiezen hun troep gewoon niet meer te kopen. Als we McDonald’s boycotten, gaan ze vanzelf failliet.’
Toch zou enige hulp van de federale overheid uiteraard welkom zijn. De regering-Obama doet in Waters’ ogen veel te weinig: ‘Obama moet gezond eten nu een prioriteit maken, maar dat doet hij pas als hij weet dat de mensen hem daarin steunen. We moeten met z'n allen naar Washington en honderdduizend boeren meenemen. En dat gaat gebeuren. Door het hele land vinden voedselactivisten elkaar. Vaak zijn dat dezelfde mensen die Obama hielpen de verkiezingen te winnen.’