Het Brexit-proces ondergaat een metamorfose. De betovering van de in-uit-retoriek maakt plaats voor iets anders: de realiteit. Die zal bestaan uit pakketten van deals, onaf beleid en verder uitstel van allerlei soort. Het zijn de onvermijdelijke grijstinten van nuance en tijd. Met een simpele zwart-wittegenstelling komt men nu eenmaal niet verder in het Europa van de integratie. In deze nieuwe fase zal niet alleen in het VK, maar ook in de EU de druk toenemen om de realiteit onder ogen te zien.
En zo zal ook het vraagstuk terugkeren dat van doorslaggevende betekenis was voor David Cameron om in juni 2016 het Brexit-referendum te organiseren. In die beslissing draaide het niet om Brexit, en al evenmin om migratie. Het ging Cameron om de euro. Deze diepere oorzaak van wat uiteindelijk uitmondde in de Brexit-limbo van vandaag wortelt in de eerste maanden van de eurocrisis, in 2010 en 2011, toen het crisismanagement rond de euro hortend, stotend en langzaam vorm kreeg. In die maanden nam in de Britse regering onder de leiding van de jonge nieuwkomer David Cameron de onrust over de toekomst van de Europese integratie toe. Waarom?
In Londen zag en ziet men de euro niet bepaald als het vlaggenschip van de Europese integratie, eerder als een modderschuit. Men is er vooral opgelucht dat men niet in die boot gestapt is; nog steeds. De eurocrisis heeft dit van meet af aan alleen maar bevestigd; zij werd in het VK toch vooral beleefd met een zucht van opluchting: gelukkig zitten wij niet in die zinkende schuit. Maar deze opluchting werd al snel overschaduwd door iets anders: de institutionele en politieke gevolgen van het euro-crisismanagement. Want wat bleek?
Door de eurocrisis ontstond er (weer) een ‘klein Europa’ rond de Frans-Duitse as. De eurolanden begonnen een indrukwekkende reeks crisistoppen, en het VK was daar als niet-eurolid maar beperkt bij betrokken, terwijl alles wat in de eurozone bekokstoofd werd potentieel toch wel erg belangrijk was voor de Britse economie, en Londen als mondiaal-Europees financieel centrum in het bijzonder.
Vanuit Brits perspectief was dit onacceptabel. Er moest bijvoorbeeld een garantie komen dat de City gevrijwaard zou worden van allerlei euroredding-gekkigheid (zoals EU-regels voor banken). In december 2011 was de maat vol. Cameron landde met ‘bulldog spirit’ op vliegveld Zaventem voor een nieuwe crisistop: hij ging zijn veto inzetten. Het kon niet zo zijn dat er onder het mom van de crisis door een selecte groep van euroleden beleid gemaakt werd dat eigenlijk helemaal niet over de munt, maar des te meer over de markt ging.
Camerons veto kwam er. De andere leiders zagen dit powerplay, op een moment waarop de nood aan een constructieve houding ongekend hoog was, vooral als onverantwoordelijk. Luttele momenten na zijn veto stond Cameron op de gang. De Franse president Nicolas Sarkozy had hem gevraagd de vergadering te verlaten, dan kon men het echt over de euroredding gaan hebben. Niemand had daar verder iets aan toegevoegd.
De ‘Britse kwestie’ was hiermee echter allerminst opgelost en bleef gisten. De binnenlandse populariteit van Cameron voer daar wel bij. Na de Britse verkiezingen van mei 2015, die hem de absolute meerderheid brachten, achtte Cameron het moment gekomen om de zaak opnieuw op scherp te zetten. Nu met een Brexit-referendum als een zwaard van Damocles boven de onderhandelingen.
De meest waarheidsgetrouwe toelichting op deze zet werd in november 2015 gegeven door Camerons minister van Financiën, George Osborne, in een speech in Berlijn. Osborne vertelde dat de Britse regering het EU-lidmaatschap steeds problematischer vond, omdat de euro zich ontwikkelde als een gesloten bastion en daarmee de ‘integriteit’ van die interne markt bezoedelde. Dat laatste gold zeker vanuit het oogpunt van niet-euroleden.
Sindsdien is deze kwestie vooral onopgelost én onbesproken gebleven, terwijl het VK zich verder distantieerde. Dat is slecht nieuws. Bijvoorbeeld voor de inherente spanningen in de euro. Want die komen zonder het Britse contrapunt al snel in zwart-wittegenstellingen terecht, inclusief de splijtende retoriek die daarbij hoort. Voor de EU-lidstaten, de euroleden voorop, zou alleen dit al meer dan genoeg reden moeten zijn om de volgende fase van de Brexit-onderhandelingen met wat meer zelfkritiek in te gaan.