
Toen mijn gezin in 1976 van Londen naar Leiden verhuisde, was ik zeven jaar oud en had ik amper van Nederland gehoord. Pas later besefte ik dat ik in een gouden voetbaltijdperk was beland. Ons nieuwe huis stond in een typisch Nederlands straatje: kleine woningen met grote ramen zonder gordijnen. De eerste avond gingen mijn broertje en ik de straat op. De andere kinderen zongen ons met hun volledige Engelse woordenschat toe: ‘Crazy boys, crazy boys!’ Maar al gauw speelden we mee in de dagelijkse voetbalwedstrijd van de hele straat. (Af en toe reed er een auto langs, en die werd door alle kinderen uitgescholden.)
Al snel ontdekte ik dat bijna elk Nederlands jongetje lid was van een voetbalclub. Wie niet voetbalde, bestond niet. Franz Beckenbauer zei ooit dat hij besefte waarom Nederland altijd een goed voetbalteam had toen hij in een helikopter boven het land vloog en zag dat het vooral uit voetbalvelden bestond. Wij werden lid van de Ajax Sportman Combinatie, en stonden elke zaterdag al om zeven uur ’s ochtends aan het gesloten hek te rammelen. Dan brachten we er de hele dag door. In de kantine hadden we cruijffiaanse discussies over waarom we nu weer hadden verloren: ‘Jij speelde tien meter te ver naar voren.’
Nederland kan tegenwoordig niet meer goed voetballen, maar de regio wel. West-Europa heeft slechts zo’n vijf procent van de wereldbevolking, maar pakte op de laatste drie WK’s acht van de negen podiumplaatsen (winnaar, verliezende finalist, en derde plaats). Ook op het komende WK in Rusland zijn drie van de vier favorieten bij de Britse bookmakers West-Europees: Duitsland, Spanje en Frankrijk, alleen Brazilië niet. Waarom kan West-Europa zo goed voetballen? Wat zegt dat nog meer over onze regio? En wat zijn de kansen van Nederland om ooit weer aan te haken?
De Britse historicus Norman Davies verklaarde in zijn boek Europe het West-Europese voordeel: ons ‘gebruikersvriendelijk’ klimaat. Een groot deel van de regio ligt dicht bij zee. Dat matigt de temperatuur. De westenwind matigt het nog verder. Omdat het hier tevens veel regent, is het land vruchtbaar. Daardoor kunnen honderden miljoenen mensen op een relatief klein terrein bestaan. Tot de twintigste eeuw bestond deze bevolkingsdichtheid nergens anders ter wereld. Vanuit Duitsland – WK-gastheer in 2006 – kon je binnen tweeënhalf uur naar zo’n twintig landen met in totaal driehonderd miljoen inwoners vliegen. Vergelijk dat eens met de relatieve isolatie van de latere gastheren, Zuid-Afrika (in 2010), Brazilië (2014) en nu Rusland.
Omdat we zo opeengepropt wonen, hebben de inwoners van onze verschillende landen altijd veel onderling contact gehad. Met andere woorden: ze hebben uitstekende netwerken. Mede daarom beleefde West-Europa de Wetenschappelijke Revolutie, was het eeuwenlang de rijkste regio ter wereld, en speelt het nu het beste voetbal.
De Wetenschappelijke Revolutie van de zestiende en zeventiende eeuw vond hier plaats omdat de wetenschappers dicht op elkaar zaten. Ze konden samen netwerken en discussiëren. Copernicus, de Poolse zoon van een Duitse koopman, schreef dat de aarde om de zon draaide. Zijn werk bereikte Florence, waar Galileo zijn bevindingen met een verrekijker bevestigde. De Engelsman Francis Bacon beschreef hun ‘wetenschappelijke methode’: gevolgtrekkingen op basis van gegevens. Engeland maakte destijds namelijk volop deel uit van het Europese netwerk.
Een typisch product van dat netwerk was een nieuwe machine om lenzen te slijpen. De uitvinder Robert Hooke ontwikkelde het in de vroege jaren 1660 in Londen. Met de machine maakte Hooke zulke sterke lenzen dat hij een gedetailleerde gravure van een luis aan een mensenhaar kon publiceren. Maar Sir Robert Moray, een Schot in Londen, die wist waar Hooke aan werkte, stuurde intussen brieven in het Frans over de nieuwe machine naar de Nederlandse wetenschapper Christiaan Huygens.
Moray en Huygens ‘schreven elkaar soms meerdere keren per week’, volgens de historica Lisa Jardine. Hun brieven staken binnen enkele dagen het Kanaal over – ongeveer even snel als het postverkeer van nu. Bovendien kreeg de Franse astronoom Adrien Auzout in Parijs soms kopieën van hun brieven. Zodoende bereikten de doorbraken van Hooke bijna meteen zijn Europese rivalen.
Dat vond Hooke vervelend. De nabijheid van al die denkers in West-Europa creëerde echter een intellectuele gisting. Daarom werden er hier zo veel wetenschappelijke ontdekkingen gedaan. Deze ontdekkingen maakten de regio vervolgens rijker.
Eeuwen later verspreidde het voetbal zich via dezelfde netwerken. In de negentiende eeuw had het spel West-Europa als eerste besmet, omdat het daar de kortste afstanden hoefde af te leggen. Pim Mulier bijvoorbeeld, grondlegger van de sport in Nederland, beleefde zijn eerste voetbalervaringen als vijfjarig jongetje op een Noordwijkse kostschool die ook Britse leerlingen had.
Later zou de nabijheid van zoveel volkeren de regio twee wereldoorlogen bezorgen. Na 1945 besloten West-Europeanen dat ze alleen onder een soort gemeenschappelijke regering zo opeengepropt konden leven. Met de Europese Unie werd de regio de meest geïntegreerde in de wereldgeschiedenis.
Net als tijdens de Wetenschappelijke Revolutie verspreidden de beste voetbalideeën zich hier het snelst. Het voetbal is innovatiever dan andere West-Europese economische sectoren, vooral omdat het al sinds de jaren vijftig extreem continentaal geïntegreerd is. Slechts zo’n drie procent van alle Europeanen woont in een ander EU-land, want er zijn maar weinig bedrijven die buschauffeurs of kantoormedewerkers in het buitenland gaan scouten. In sommige beroepen is taal een belemmering. Maar de beste voetballers belanden bij de beste Europese clubs, vooral omdat ze hun kwaliteiten wekelijks op topniveau tentoon kunnen stellen. De beste clubs uit de regio komen elkaar continu tegen in Europese competities. Omdat ze zich constant met elkaar meten, met duidelijke winnaars en verliezers, moeten ze zichzelf constant verbeteren. Er is dus voortdurend behoefte aan nieuwe ideeën.
Een van de eerste mensen die tactische vondsten door Europa vervoerde was de Hongaars-joodse holocaustoverlevende Béla Guttmann, misschien wel de belangrijkste voetbaltrainer van de jaren vijftig en zestig (hoewel hij ook bij SC Enschede werkte). ‘Tijdens mijn lange carrière ben ik in veel landen geweest, en in sommige heb ik zelfs gewerkt’, zei Guttmann. ‘Als ik iets goeds zag in het voetbal stal ik het onmiddellijk en hield het voor mezelf. Na een tijdje bereidde ik een cocktail voor van deze gestolen delicatessen.’
De traditie zette zich voort met de Italiaan Arrigo Sacchi. Zijn vader had een schoenenfabriekje in Ravenna, en de zoon ging vaak mee op zakenreis. Dan pikte hij wedstrijden mee in Zwitserland, Duitsland en Nederland. ‘Mijn geest opende zich’, zei hij later. In de jaren tachtig werd zijn AC Milan met een soort Nederlands totaalvoetbal 2.0 Europees kampioen. Vanaf 2008 ontwikkelde Josep Guardiola als coach van Barcelona het totaalvoetbal weer verder, want het West-Europese voetbal gaat met de maand vooruit. Zowel de spelers als de balcirculatie worden steeds sneller. Wie het voetbal van drie jaar geleden blijft spelen verliest.
Waarom waren de Nederlanders decennialang zo extreem innovatief? Deels vanwege de toevallige ontmoeting van twee genieën op 22 januari 1965, de dag dat Rinus Michels als nieuwe coach van semi-profclub Ajax in zijn tweedehandse Skoda naar stadion De Meer tufte, en daar de zeventienjarige ‘Jopie’ Cruijff aantrof.
Tevens was Michels de eerste Nederlandse trainer die de lat op West-Europees topniveau legde. Als hij met landen met grotere talentenvijvers wilde concurreren moest hij wel innovatief zijn. Van 1970 tot en met 2010 was Nederland daarom het slimste voetballand. Michels en Cruijff begrepen als eersten dat het belangrijkste element in het voetbal niet passie is, of kracht, of dribbelkwaliteit, maar de pass. Voor hen was voetbal geometrie, een spel in de ruimte: als jij daar staat, en ik hier, dan moet de derde man die kant op lopen, en dan maken we samen passingsdriehoeken.
Het andere doorslaggevende voordeel van West-Europa is de sociaal-democratie. Als kind in Nederland in de jaren zeventig en tachtig voetbalde ik op velden die door de gemeente werden onderhouden, en kreeg ik twee keer per week training van gediplomeerde coaches. Ik geloof dat mijn ouders daarvoor zo’n honderd gulden per jaar betaalden. De knvb had destijds al ongeveer een miljoen geregistreerde leden. De Nederlandse journalist Nico Scheepmaker rekende in 1984 voor dat Nederland wereldwijd zowel het grootste aantal voetballers als het grootste aantal koeien per vierkante meter had.
Breedtesport is leuk voor de bevolking – het maakt mensen gezond, en verbindt ze met elkaar – maar het is ook een vereiste om een topvoetballand te worden. Als je Olympische medailles wil winnen met roeien of basketbal kun je de beste kandidaten al als kleuters eruit pikken op basis van hun lichaamsbouw. In het voetbal werkt dat niet. Je moet zo veel mogelijk kinderen de kans geven om te voetballen, onder trainers gezegend met de laatste vakkennis, en dan kijken wie twintig jaar later eruit springt. Bovendien moet iedereen genoeg eten en medische zorg krijgen, want anders zullen veel kinderen niet gezond genoeg zijn om topvoetballer te worden.
Deze combinatie bestaat bijna alleen in sociaal-democratische West-Europese landen. Het waren vooral de grondleggers van de oorspronkelijke eeg – West-Duitsland, Italië, Frankrijk en in mindere mate de kleine Benelux-landen – die in de eerste fase van Europese eenwording de grote prijzen pakten. Zij waren destijds immers het meest sociaal-democratisch en verbonden. Van 1968 tot en met 2002 wonnen deze kernlanden bij elkaar twaalf WK’s en EK’s. Engeland was altijd net iets minder goed, omdat het als eentalig eiland minder toegang had tot de Europese kennisuitwisseling. Decennialang hield het vast aan de achterlijke ‘kick and rush’-stijl.
Ook de Zuid-Europese landen Spanje, Portugal en Griekenland, die tot in de jaren zeventig achter gesloten grenzen onder fascistische regimes leefden en pas in de jaren tachtig EU-lid werden, wonnen tussen 1968 en 2002 niks. Maar gaandeweg sloten zij zich ook bij Europese netwerken aan, werden sociaal-democratisch, en gingen beter voetballen. Van 2004 tot en met 2016 wonnen die drie landen bij elkaar vier EK’s en een WK. Vooral het cruijffiaanse Spanje profiteerde. De kernlanden hadden concurrentie gekregen. Sinds 1989 hebben ook de Oost-Europeanen langzamerhand toegang gekregen tot het Europese netwerk. Polen kan de komende decennia voetbalprijzen winnen, als het maar voor de Europese sociaal-democratie met internationale kennisuitwisseling blijft kiezen.

In de hele wereld is er maar één ander voetbalnetwerk dat zich met het West-Europese kan meten. De Uruguayaanse en Argentijnse hoofdsteden Montevideo en Buenos Aires zijn slechts door een rivier en een korte bootreis van elkaar gescheiden. In 1901 ontmoetten de landen elkaar in de eerste interland die ooit buiten Groot-Brittannië en Noord-Amerika werd verspeeld. Brazilië voetbalt ook al meer dan een eeuw tegen zijn buren. Geen wonder dat dit de enige regio buiten West-Europa is die ooit WK’s heeft gewonnen. Ook in Zuid-Amerika geldt de regel dat elke WK-winnaar grenst aan een andere WK-winnaar (als je de dertig kilometer Kanaal tussen Engeland en Frankrijk als een grens telt).
Alleen deze twee regio’s brengen consequent wereldvoetballers voort. De zuidelijke top produceert vooral grootse solisten, terwijl West-Europa spelers levert die het cruijffiaanse spel in de ruimte beheersen. Lionel Messi, die op zijn dertiende van Rosario naar FC Barcelona verhuisde, werd de beste voetballer aller tijden omdat hij het product is van beide tradities. Zijn Argentinië was het enige land dat zich op de laatste drie WK’s namens de 95 procent van de niet-West-Europese wereldbevolking op het podium meldde.
Het gat tussen West-Europa en de rest is inmiddels zo extreem geworden dat zelfs het piepkleine IJsland (dat deze zomer op het WK debuteert) vermoedelijk een betere ploeg heeft dan de vier grootste landen ter wereld: China, India, de VS en Indonesië. De 320.000 IJslanders beschikken over een voetbalinfrastructuur die wereldwijd waarschijnlijk ongeëvenaard is. Bijna elke school heeft bijvoorbeeld een kunstgrasveld waar iedereen het hele jaar door op mag voetballen.
Kinderen in Beijing – maar ook in zogenaamde voetbalsteden als Rio of Lagos – kunnen daar alleen maar van dromen. Uit de Fifa-schandalen van de laatste jaren bleek dat voetbalgeld in veel arme landen eerder aan Ferrari’s voor voetbalbestuurders dan aan buurtveldjes wordt besteed. In Rusland kunnen veel clubs geen schoenen en tricots voor hun jeugdploegen betalen, schrijft de Russische romancier en voetbalfan Ildar Abusjarov. In sommige regio’s zijn er amper velden of gekwalificeerde trainers, en voetballen kinderen bijna uitsluitend in de zaal. Rusland staat momenteel 66ste op de Fifa-ranglijst, 44 plaatsen onder IJsland. Maar intussen kreeg Sint-Petersburg voor het WK het duurste stadion in de wereldgeschiedenis, met geschatte kosten rond een miljard dollar.
Ook voor veel andere sporten blijkt sociaal-democratie een vereiste. In 2009 schreef ik met de sporteconoom Stefan Szymanski het boek Soccernomics (in het Nederlands Dure spitsen scoren niet). Sindsdien hebben we een aantal updates geschreven. Steeds proberen we aan de hand van prestaties op WK’s in verschillende sporten en in de Olympische Zomer- en Winterspelen uit te rekenen wat op de lange termijn het beste sportland per hoofd van de bevolking is. Het is nattevingerwerk, maar geeft toch een indruk van de krachtsverhoudingen. Dit is de top van de ranglijst in onze nieuwste editie:
Noorwegen
Luxemburg
Nieuw-Zeeland
Duitsland
Australië
Groot-Brittannië
Zweden
Het lijstje, waarin Nederland op de twintigste plek staat door de resultaten op het WK voetbal doet verdacht veel aan een andere ranglijst denken: de Human Development Index van de Verenigde Naties. Die rangschikt landen op basis van onder meer levensverwachting, geletterdheid, onderwijsniveau en algemene levensstandaard. Welk land stond boven aan de VN-ranglijst voor 2016? Heia Norge, weer. Australië en Duitsland haalden ook in deze ranking de top-vijf, terwijl Luxemburg, Nieuw-Zeeland, het VK en Zweden alle in de VN-top-twintig stonden. Op de VN-lijst zie je goed dat het huidige West-Europa ondanks alles de meest aangename, veilige en gelijke regio is in de wereldgeschiedenis. Zelfs Griekenland (29ste plek) staat hoger dan het oliestaatje Qatar (plaats 33).
Met andere woorden: alleen welvarende sociaal-democratische landen zijn consequent goed in sport. Noorwegen haalde zelfs meer punten op onze sportranglijst dan heel Afrika, en meer dan India en China bij elkaar. Ondanks alle romantiek over Afrikaanse natuurtalenten (wat natuurlijk een racistische voorstelling is) kun je als topvoetballer in spe het best in een West-Europees rijtjeshuis opgroeien.
Wat kan de rest van de wereld doen om West-Europa in te halen? Toen Szymanski en ik de eerste versie van Soccernomics schreven, dachten we dat rijke georganiseerde landen als Japan en de VS de West-Europese voetbalkennis zouden kopiëren, om vervolgens met hun grotere bevolkingen landjes als Nederland, België en Portugal achter zich te laten.
Dat is echter niet gebeurd. Voetbalkennis blijkt moeilijk te transporteren. Het halen van een dure West-Europese bondscoach is niet genoeg, want het probleem begint al met spelertjes van zes: in West-Europa leren ze cruijffiaanse passingspatronen, elders niet. Mark Wotte, een Nederlandse coach bij de Marokkaanse voetbalbond, vertelt: ‘Gemiddeld is een Marokkaan die in Europa is opgeleid beter in alle opzichten dan een Marokkaan die in Marokko is opgeleid.’ Hij ziet dat vooral als een kwestie van tactische kennis: ‘Ik ben met de lokale jongens alleen maar bezig met decision making. Dat is eigenlijk het grote item.’ In heel Afrika ontbreekt het aan goed passingsspel, zegt hij: ‘In Afrika is dat vaak ook niet mogelijk omdat de velden heel slecht zijn.’ Bovendien worden Marokkaanse Marokkanen volgens Wotte pas tussen hun 21ste en 23ste fysiek volwassen, en ‘er wordt bijna geen gymnastiek gegeven op school’.
Voor voetbalbonden van buiten West-Europa lijkt er dus slechts één goede oplossing om het gat te verkleinen: West-Europese spelers halen. Dat lukt vooral landen met een West-Europese diaspora. Van de 23 spelers in de VS-selectie op het WK 2014 groeiden er vijf in Duitsland op, één in Noorwegen en één in IJsland. Dat is geen kwestie van geld maar van knowhow. Kinderen die in de VS groot worden hebben mooie velden, maar zelden trainers met kennis. De kinderen met wie ze concurreren missen dus ook die kennis. Als je tegenstanders niet goed zijn, maak je elkaar niet beter.
Op datzelfde WK 2014 haalde Algerije verrassend de tweede ronde, waarin het slechts op het nippertje van Duitsland verloor. Dit werd bejubeld als een Afrikaanse triomf, maar in feite was het een West-Europese triomf. Van de 23 spelers in de Algerijnse selectie waren er zestien in Frankrijk geboren. De aartsrivaal Marokko heeft meteen die truc afgekeken. Datzelfde jaar lanceerde de Marokkaanse voetbalbond de campagne ‘Breng de talenten van onze eigen aardbodem terug’. Veel serieuzer dan voorheen gingen de Marokkanen in Europa scouten. In 2015 viel de in Dronten (Flevoland) geboren spelmaker Hakim Ziyech bij een trainingskamp van het Nederlands elftal geblesseerd uit. Even later speelde hij samen met de Enschedese Marokkaan (en hartstochtelijke Oranjefan) Karim El Ahmadi op het Marokkaanse middenveld. De enige Nederlandse voetballers die deze zomer het WK meemaken, spelen voor de Leeuwen van de Atlas.
Wotte voorspelt dat alle Marokkaanse spelers die op 15 juni tegen Iran in Sint-Petersburg hun WK aftrappen in Europa zullen zijn geboren. Dat is opmerkelijk, want de Europees-Marokkaanse diaspora telt slechts zo’n 4,5 miljoen mensen, tegenover 35 miljoen inwoners van het moederland.
Maar wat is de oplossing voor Nederland? Aan West-Europese voetballers is hier geen gebrek. Het land is momenteel echter slechter dan kleinere rivalen als België, Zwitserland en IJsland. Waar is het misgegaan?
De geschiedenis van het Nederlandse voetbal is vooral het verhaal van één man: Cruijff, en die werd in zijn laatste jaren een obstakel. Hij verzette zich tegen het idee dat het voetbal zich voortdurend ontwikkelt. Volgens hem was het Nederlandse voetbal al in 1974 af. Het enige dat nodig was, was terugkeren naar het oude model, en dat bovendien onder leiding van Nederlanders die zelf topvoetbal hadden gespeeld, het liefst met of onder leiding van Cruijff. Het bestuur van Ajax – de enige Nederlandse club met de middelen om een beetje te presteren in Europa – is zelfs expliciet samengesteld volgens het ‘ons kent ons’-principe. Toen Cruijff in 2011 de club de facto overnam, verordonneerde hij dat alleen ex-spelers van Ajax leidende functies mochten krijgen.
Het Nederlandse topvoetbal is een kleine wereld. De inwoners leren elkaar al als tieners kennen bij de nationale jeugdploegen, en schuiven elkaar later op middelbare leeftijd de mooiste trainersbanen toe. Daar kom je als buitenlander of niet-topvoetballer niet tussen, hoeveel kennis je ook hebt. Vorig jaar bracht ik de Argentijnse coach van FC Sevilla, Jorge Sampaoli, in contact met de knvb. Sampaoli – die met Chili Zuid-Amerikaans kampioen was geworden – wilde dolgraag bondscoach van Oranje worden. De man die de Nederlandse traditie met liefde en succes had gemoderniseerd leek een geschikte kandidaat. De knvb had echter amper belangstelling. Sampaoli skypete met de toenmalige technisch directeur Hans van Breukelen (oud-speler Oranje) maar dat leverde niet zo veel op omdat ze geen gemeenschappelijke taal spraken. Toen werd Ronald Koeman (oud-speler Oranje) bondscoach.
Als je een kleine vriendenclub opzadelt met de opdracht om terug te keren naar een glorieus verleden, dan zul je alle nieuwe internationale ontwikkelingen mislopen. Het Nederlandse voetbal anno 2018 lijkt dan ook verdacht veel op het Nederlandse voetbal anno 2000: een traag spel in de breedte, uitgevoerd door spelers die fysiek ook al jaren achterlopen op hun buitenlandse concurrenten. Dit levert sinds 2015 vernedering na vernedering op, maar toch worden de structuren niet omgegooid. Een klein land vindt het soms best ontspannen om de lat wat lager te leggen.
Toch is Nederland in de best mogelijke geografische positie om dit recht te zetten. Als je op het bondsbureau van de knvb in Zeist in de auto springt, ben je binnen anderhalf uur in Duitsland, het land van de wereldkampioen, of in België, nummer drie op de Fifa-ranglijst. Met andere woorden: de beste voetbalkennis ter wereld is naast de deur. Taal- of culturele barrières zijn er amper. Ga van de buren leren.
Dat hebben de buren zelf ook gedaan, toen zij even achterliepen. Nadat de Duitsers in 2004 hun eigen Stunde Null in het voetbal hadden beleefd, gingen ze in Nederland kijken, in Frankrijk, Engeland en Spanje. Alles wat goed en ultramodern was, namen ze over. In 2014 werd Duitsland wereldkampioen met een razendsnelle superfitte opjagende aanvallende stijl die doet denken aan de Hollandse School 3.0. Hun ‘vliegende keep’ Manuel Neuer was de voetballende doelman die Cruijff al vijftig jaar eerder had verzonnen. Zelfs nu Duitsland de beste is, blijft het doorleren, want met het voetbal van 2014 word je in 2018 geen wereldkampioen.
Ook de Belgen hebben een internationale leerreis gemaakt. Zo’n tien jaar geleden verscheen ik op de Vlaamse tv in een praatprogramma met het thema: waarom is het Belgische voetbal zo slecht? Mijn medepanelleden, hoge pieten uit het Vlaamse voetbal, hemelden de buurlanden op: de Fransen doen dit, de Nederlanders dat, de Duitsers dit… Ik luisterde en dacht: die Belgen weten zo goed wat er elders wordt gedaan, die gaan ons inhalen.
Sinds 2012 zijn ze weer op elk toernooi aanwezig. Eerst was de bondscoach Marc Wilmots, ex-topspeler en voorzitter van de Belgische voetbalvriendenclub, maar nadat hij was mislukt, zette de Belgische bond gewoon een vacatureadvertentie online. Iedereen mocht solliciteren. De Spanjaard Roberto Martinez bleek ondanks zijn gebrek aan Belgische vrienden de beste kandidaat.
Ook als Nederland weer aansluit bij het meest creatieve netwerk in het wereldvoetbal zal het waarschijnlijk nooit meer de internationale top halen. Zodra de Duitsers slim worden, maken kleine landen amper nog een kans. De gouden Nederlandse jaren van 1974 tot en met 2014 – drie WK-finales en vijf halve finales in elf toernooien – zijn vermoedelijk voor altijd voorbij. Maar je moet toch zeker weer van IJsland kunnen winnen.
Simon Kuper is columnist bij The Financial Times en auteur van verschillende boeken over voetbal, waaronder Football against the Enemy (1994), Ajax, the Dutch, The War (2003) en Soccernomics (2009).