Europa is niet langer het centrum van de wereld, aldus de uitleg, maar om te voorkomen dat het over een halve eeuw verworden is tot een uithoek, moet het de handen ineen slaan. Alleen gezamenlijk zijn ‘wij’ in staat de economie op peil en onszelf staande te houden.

Waar? Niet waar? Het is moeilijk te zeggen. Gemakkelijk daarentegen is te zien dat Europa op dit moment een pan is en dat de kreet ‘Europa’ vooral geuit wordt om politiek correcte redenen, niet op basis van gevoel, ervaring of verlangen. In de onderbuik hebben de meesten weinig tot niets met dit ‘continent’ – ja, irritatie: over kwakende grijspakken, smeerselkoppen met onbetaalbare handtasjes en uitsmijtervreters. De meest vermakelijke illustratie van dit anti-Europese onderbuikgevoel is waarneembaar in de voetbalverslaggeving. Terwijl de beste Nederlandse voetballers en trainers al jaren Europeanen zo geen wereldburgers zijn, worden zij in de media steevast op hun herkomst aangesproken. En dat niet alleen. Er wordt zelfs keer op keer gesuggereerd dat hun internationale werkgever zijn succes aan de Nederlandse bijdrage te danken zou hebben. ‘Van Persie scoort, Manchester wint’, stond vorige week in de een of andere variant in zo goed als alle kranten. ‘Wesley Sneijder bezorgt Galatasaray de Turkse beker’, kopten heel wat media op hetzelfde moment. En ook: ‘Nigel de Jong kopt AC Milan langs Inter.’

Wat een onzin. Niet dat Van Persie en anderen geen goed werk doen. Dat is vast het geval. De onzin betreft het enge perspectief op een van de vele fenomenen die de natiestaat al lang ontgroeid zijn: voetbal. Zo bezien ligt deze ‘tak van sport’ mijlenver voor op de journalistiek. Dat is vooral opmerkelijk omdat het altijd andersom is geweest. Daartoe hoef je echt niet helemaal terug naar Erasmus, je kunt het ook dichter bij huis zoeken, bijvoorbeeld bij de generatie die zich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog bewust was van het drama van het nationalisme, of bij hun jongere broers en zusters die in de jaren zestig en zeventig een grensoverschrijdende opstand tegen de oudere generatie ontketenden. Hun internationale manier van doen en denken heeft sindsdien enorme vooruitgang geboekt, maar tegelijkertijd, misschien wel juist daarom, tot allerlei kleinzielig neerlandocentrisch gedoe geleid. Wat zijn mensen toch bang voor het onbekende en onterecht trots op het vertrouwde. Van Persie, om hem nog maar even te nemen, speelde slechts twee jaar op het hoogste niveau in het Nederlandse voetbal en doet dat nu al tien jaar in Engeland. Nederlands. Kom nou.

Wat zijn mensen toch bang voor het onbekende

Ik kom hierop omdat ik onlangs (via en.ejo.ch) een stuk las van de Duitse mediawetenschapper Stephan Russ-Mohl over de Europese openbare ruimte. Die zou niet bestaan. We leven in toenemende mate Europees. Politiek wordt steeds vaker in Europa gemaakt. In onze kleding zijn we wereldburgers. Zo ook in onze mediaconsumptie. Een internationaler fenomeen dan internet is ondenkbaar. We reizen net zo gemakkelijk naar Rome als onze grootouders deden naar Bunnik. Iedereen weet dit. Iedereen ervaart het. Maar de politieke ruimte in het hoofd reikt zelden verder dan de hoek van de straat.

Tot op zekere hoogte kun je dit de journalistiek – een paar kwaliteitsmedia uitgezonderd – kwalijk nemen. Zie die voetbalverslaggeving of het overdreven nationalisme in de aanloop naar het Songfestival. Men durft niet Europees te denken en pogingen in die richting zijn dan ook bijna allemaal mislukt. Robert Maxwells The European hield het vol van 1990 tot 1998 en is al lang weer vergeten. Eurosport is veel sport maar weinig Euro. Tijdschriften die in meerdere Europese landen verschijnen, worden standaard aangepast aan de nationale markt. Russ-Mohl, niet voor niets de baas van het European Journalism Observatory, betoogt dat een eerste stap richting Europees journalistiek bewustzijn de creatie van een Europese publieke ruimte over journalistiek en media is.

Daar geloof ik eerlijk gezegd niets van. Zo’n bewustzijn creëer je niet via instellingen als parlementen en onderzoeksinstituten of via activiteiten als verkiezingen en megaprojecten. Zo’n bewustzijn ontstáát, en dat vermoedelijk slechts om één reden: de noodzaak ervan. Denk aan onze eerste Willem en de beginjaren van de Nederlandse natie. Met aan de ene kant overtuiging en propaganda en aan de andere kant het steeds onmiskenbaarder feit van een Spaensche tirannye werd de basis voor Nederland gelegd. Als iets dergelijks zou moeten gebeuren om Europa tot een werkelijkheid te maken, zou de toekomst van dit continent om te beginnen bij een tegenvoeter moeten liggen, bij China, Rusland, eventueel de VS. Hoe sterker die wordt, hoe groter de Europese behoefte om zich af te zetten, hoe sterker ‘Europa’. Dat had die scholier goed gezien.