Twee jaar geleden publiceerde De Groene Amsterdammer een interview met de toenmalige minister van Sociale Zaken Klaas de Vries. Het interview kwam indertijd precies op het juiste moment: de vakbonden hadden net met veel klaroengeschal het poldermodel ten grave gedragen, nadat het kabinet van plan leek hen bij de uitvoering van het nieuwe uitkeringsstelsel buitenspel te zetten. Tussen de bedrijven door, in een week vol onderhandelingen en lijmpogingen, poogde De Vries de zaak te sussen in de kolommen van dit weekblad. Het was die week het enige interview dat hij gaf aan een geschreven medium.

Goed getimed? Nou nee, puur toeval. Sterker nog, de directie voorlichting van het ministerie van Sociale Zaken had een dag voor het maanden eerder overeengekomen interview gebeld of de afspraak «wegens de ontstane onrust» niet een paar weekjes uitgesteld kon worden. Niet dat de minister geen tijd had, maar het leek de woordvoerder gewoon verstandiger een korte mediastilte in acht te nemen. Na enig aandringen ging het interview toch door. De maandenverslindende standaardprocedure was immers al doorlopen: het interview was enkele maanden tevoren schriftelijk aangevraagd, het voorgesprek met de woordvoerder was gevoerd en er was schriftelijk een puntsgewijze complete vragenlijst ingediend. Slechts dat nietige gesprek moest nog worden afgenomen.

Tijdens het onderhoud dat schrijver dezes met de minister voerde, liet voornoemde woordvoerder zich niet onbetuigd. Wanneer de minister vast liep in het ondoorgrondelijke afkortingenjargon dat op Sociale Zaken zo gewoon is, en niets anders meer kon dan een bredere visie op tafel brengen, greep de woordvoerder in en bracht het gesprek in een handomdraai weer op suwi’s, uvi’s en wat dies meer zij. Zijn blik ondertussen voortdurend gericht op de tevoren schriftelijk ingediende vragenlijst. Wanneer ook maar enigszins van deze punten werd afgeweken, fronste de woordvoerder de wenkbrauwen. De vrijpostige niet vooraf bediscussieerde vraag mocht gesteld, maar dan ook alleen omdat hij kon vertrouwen op zijn eigen bandrecorder, die het hele gesprek registreerde.

Niet alleen ik, ook de jongste bediende van de afdeling voorlichting bleek het bandje direct na het gesprek uitgetikt te hebben. Bij de autorisatie van het interview, de volgende ochtend, beschikte de woordvoerder althans al over een uitgewerkte versie van het gesprek. Hij vroeg zich af waarom ik een bepaalde passage naar het begin had verplaatst, terwijl de minister toch niet voor niets het betreffende onderwerp aan het eind van het gesprek had aangesneden. Ook vroeg hij zich af waarom ik uit een zin waar liefst drie keer het woord «echter» in voorkwam, de derde keer had geschrapt. Dat woord had de minister toch niet voor niets gebruikt?

Hoewel het interview uiteindelijk best de moeite waard was, hebben in De Groene sindsdien nog maar weinig ministers gestaan. Want waarom zou je een minister interviewen als de woordvoerder voor zo'n aanzienlijk deel verantwoordelijk is voor het resultaat? Dan zou net zo goed het ministeriële persbericht afgedrukt kunnen worden. Hoeft de journalist ook die vermaledijde afkortingen niet uit het hoofd te leren.

Maar waarom zou je ministers überhaupt willen interviewen als ze door het doorgeslagen consensusdenken niet in staat zijn met weidse politieke vergezichten te komen en al het mogelijke wordt gedaan om ze in de pas van het communicatieplan van de directie voorlichting te laten lopen? Het zijn shopkeepers, de ministers in Nederland. Op papier hebben ze macht, ze hebben ministeriële verantwoordelijkheid, maar ondertussen spelen ze maar weinig klaar. Het ambtenarencorps daarentegen verzint, verdedigt en implementeert beleid. De werkelijke besluitvorming vindt voor het ene deel plaats in de Europese instituties in Brussel en voor het overige in de beslotenheid van departementen, al dan niet in samenspraak met vele tientallen adviesbureaus. Voor de Tilburgse bestuurskundige Paul Frissen kunnen politieke partijen derhalve worden afgeschaft. Hij heeft enkele jaren terug in zijn boek De virtuele staat overtuigend laten zien dat wat in het parlement tussen minister en volksvertegenwoordiger gebeurt, niet meer dan een rituele dans is. In de Tweede Kamer worden slechts de nuances uitgevochten.

Wat mensen als Frissen de «verplaatsing van de politiek» noemen, is de laatste jaren nog nauwelijks tot de almaar aanzwellende zwerm politieke verslaggevers doorgedrongen. Aan het Binnenhof wordt nog steeds gedeald en gewheeld, worden halve roddels voor hele waarheden aangezien en treffen pers, politiek en overheidsvoorlichters elkaar in de ziekmakende verstrengeling van barretje Nieuwspoort. Eens in de zoveel tijd is er een enkele journalist die oproept tot bezinning. Meestal trouwens wanneer hij of zij zich jarenlang gecommitteerd heeft aan de Haagse windhandel en voor verrichte diensten beloond is met de Anne Vondelingprijs, een prijs voor politieke journalistiek die de laatste twee jaar niet voor niets werd toegekend aan twee Haagse out siders. Soms ook komen journalisten met een schuldbekentenis als ze de vierkante kilometer rond het Binnenhof voor gezien houden. Vrij Nederland-redacteur Max van Weezel droeg enkele jaren terug tijdens een bijeenkomst in De Balie een tamelijk bizarre bloemlezing van twintig jaar Haagse verslaggeving voor. Hij was het zat en vertrok, zei hij toen. Ondertussen werden zijn opvolgers op de politieke redactie gedwongen mee te draaien in de mallemolen waar bijna twee keer zoveel meer journalisten als kamerleden zich vrijwel dagelijks in begeven. Dondert niet wat hij te vertellen heeft en hoeveel woordvoerders erbij betrokken zijn, als de minister of dat briljante kamerlid maar in de eigen kolommen of televisie-uitzending komt.

De bijeenkomst in De Balie werd indertijd door louter journalisten bezocht. Vorig jaar was er weer zo'n debat — en weer was er een enkeling die met een confessie kwam. Onlangs verscheen ook de bundel opstellen Even geen Den Haag vandaag. De titel verdient het serieus genomen te worden.