Opvoedkundige ideeën zijn net als alles in het leven aan mode onderhevig, maar het belang van voorlezen is bij mijn weten nog nooit achterhaald verklaard. Voorlezen dient dan ook vele doelen. Het is nog altijd de beste manier om kinderen het idee te geven dat boeken begerenswaardig zijn. Het biedt voorlezer en toehoorder de mogelijkheid om samen te lachen en te huiveren en om naar aanleiding van het gelezene tot uitwisseling van gedachten en gevoelens te komen. Volgens Carel Peeters die voor Vrij Nederland jarenlang de Republiek der Letteren bestierde, is voorlezen zelfs een onderdeel in de opvoeding van de ouders zelf: ‘Het leert ze om een half uurtje per dag voor honderd procent aandacht voor hun kind te hebben. Daar zullen die ouders later nog veel profijt van hebben.’
Dit valt te lezen onder het trefwoord ‘opvoeden’ in Peeters’ ABC van het voorlezen. Het is een amusant en aanstekelijk boekje voor de aspirant-voorlezer, met wonderlijke ingangen als wiebelen (‘mag, maar met mate’), arm (‘net als een goed humeur behoort ook de arm tot het basismateriaal van voorlezen’) of uitputting (‘vaak nabij’). De kleine encyclopedie bevat praktische adviezen over bijvoorbeeld de beste soort stoel (het bed is de ‘uitgelezen locatie’) en over het risico van stemmetjes maken, de waarschuwing dat er niet voorgelezen kan worden indien één van beide partijen kwaad is, en ook regelrechte verboden, zoals roken, eten en alcohol. Uit alles blijkt met hoeveel overgave Peeters in de weer is (geweest) om de liefde voor het geschreven én het getekende woord met zijn kinderen te delen. Zijn ervaringen strooit hij nu met gulle hand rond.
Onder Peeters’ favorieten bevinden zich veel oude helden als Peter Pan, Paulus, Babar, Bruintje Beer. Terugkerende namen zijn die van Kästner, Milne, Grahame en Lofting, maar Peeters kent ook zijn moderne klassieken: Dulieu, Schmidt, Lobel, Steig en Preussler. Hij zegt ware dingen over het eigenhandig sleutelen aan teksten en over de leeftijd van de toehoorders. Als ze te jong zijn ‘daalt er een wolk van niet-begrijpen in de kamer neer’. Mooi is ook de observatie over de voorleesvirtuoos: ‘Niet zonder meer aangenaam om aan te horen. Voorlezen is exclusief het domein van de amateur.’ Onzinnig daarentegen is de stelling dat de voorlezer nooit zou mogen huilen en dat hij of zij ook verplicht zou zijn tot Carry Slee. Mijns inziens blijft zelfs de meest gedreven boekpromotor een gewoon mens, met eigen emoties en voorkeuren.
ABC’s van dit of dat zijn vaak het werk van gemakzuchtige schrijvers, die geen tijd hebben om ordening aan te brengen in hun hoofd vol gedachteflarden. Mogelijk is dat ook hier het geval, maar toch werkt de formule van de korte, bondig gestelde opmerkingen aardig. Een echte verhandeling over nut en belang van het voorlezen zou, als vele pleidooien voor het belang van lezen gemakkelijk kunnen ontaarden in braafheid en gepreek. Nu zorgen de luchtige toon en de soms bijna aforistische zinnen ervoor dat je wat bladert, glimlacht, iets herkent of twee keer moet nadenken, zoals bij deze: ‘Wie nooit voorleest is nooit kind geweest.’
Carel Peeters, ABC van het voorlezen. De Harmonie, 97 blz., ƒ 24,90