Met literair werk als H. Rider Haggards negentiende-eeuwse avonturenromans als gietvorm heeft het subgenre Afrika-exploitatiefilm een even rijke als dubieuze historie. Over de kaping op de luchthaven Entebbe in 1976 alleen al zijn een stuk of drie films gemaakt, allemaal actiesoaps met exploitatiesupersterren als Klaus Kinski, Charles Bronson en John Saxon en titels als Raid on Entebbe (1977) en Operation Thunderbolt (1977). Dit zijn typische Afrika-exploitatiefilms, waarbij de plot bijna altijd draait om geheime missies van witte huursoldaten die doorgaans – en geheel onbedoeld – een metafoor voor het kolonialisme zijn.

Heeft dit subgenre bestaansrecht? Het is een morele vraag: kun je het lijden van Afrikanen gebruiken als psychologische setting voor vrijblijvende verhalen over actie, avontuur en, vooral, mannelijkheid? H. Rider Haggard compliceert de vraag. In zijn romans, King Solomon’s Mines (1885), She (1887) en Allan Quatermain (1877), zijn de protagonisten allemaal wit. Zwarte personages bestaan in de marge; ze dienen slechts als vulling voor Rider Haggards grote obsessies, namelijk het kolonialisme en de vraag wat het betekent een Engelse heer te zijn.

En toch hebben Rider Haggards verhalen, en bij implicatie de moderne incarnatie ervan in de vorm van Afrika-exploitatiefilms, een zekere waarde. Films als The Wild Geese (1978), Game for Vultures (1979) en, de beste, Jack Cardiffs Wilbur Smith-verfilming Dark of the Sun (1968) zijn gespeend van politieke correctheid én van realiteit. Het zijn avonturenverhalen, exotisch en jongensachtig opwindend. Maar ze vertellen wel iets essentieels over menselijke obsessies. Als antihelden verpersoonlijken de witte huursoldaten westerse hebzucht, corruptie en instinct voor geweld en de angst voor het Afrikaanse landschap en de oorspronkelijke bewoners ervan. Zo hebben de foute helden iets authentieks en zijn verlossing of loutering ver te zoeken. De verhalen eindigen vaak met witte mannen die of op de vlucht zijn voor een moorddadige horde of zonder enige vorm van heldhaftigheid het loodje leggen. Het zijn harde, cynische films, niet in de laatste plaats in de wijze waarop ze entertainment willen zijn.

Zo ‘eerlijk’ als de Afrika-exploitatiefilm is, zo nep en corrupt tot op het bot is Blood Diamond, een nieuwe Hollywood-film van Edward Zwick. Danny (Leonardo DiCaprio) is een halve Zuid-Afrikaan, opgegroeid in het oude Rhodesië en een veteraan van de Zuid-Afrikaanse bosoorlog in Angola. Daar leerde hij Afrika te exploiteren: hij vocht zij aan zij met Afrikanersoldaten als kolonel Coetzee (Arnold Vosloo), niet, zo legt Danny uit aan de zwoele Maddy (Jennifer Connoly), om het communisme te bevechten, maar om er zélf beter van te worden, door te plunderen en te roven. Een glorieuze toekomst als huursoldaat wachtte. Eind jaren negentig komt Danny in Sierra Leone in contact met een man die een diamant vindt maar door de burgeroorlog gescheiden wordt van zijn zoon, die ten prooi valt aan ronselaars van kindsoldaten.

Het verhaal ploetert maar voort. En het ergste is dat de regisseur niet het lef heeft de conventies van de Afrika-exploitatiefilm te volgen, hoe twijfelachtig die ook zijn. Er zijn brute, ongemotiveerde geweldsscènes, maar anders dan in de exploitatiefilm mishandelt Zwick de kijker vervolgens met politiek correcte plotlijnen waarin Danny tot inkeer komt en de wereld zogenaamd met de neus op de feiten wordt gedrukt wat betreft de illegale diamanthandel in Afrika. Dit alles mondt uit in drakerig sentimentalisme en onderhuidse rassenhaat. Het is een film die vele malen fouter en slechter is dan de ergste van de Afrika-exploitatiefilms. Het is lang niet voorgekomen dat ik zo’n naar gevoel overhield aan het zien van een film.

Blood Diamond is nu te zien

blooddiamondmovie.warnerbros.com