Blanke, kaalgeschoren jongeren uit de ‘gabbercultuur’ slaan racistische taal uit en tonen zich trots Nederlander te zijn door de nationale driekleur op hun jas te naaien. In verschillende steden roeren de Centrumdemocraten zich tijdens gemeenteraadsvergaderingen, want partijleider Hans Janmaat wil dat zij duidelijker uitdragen waar ze voor staan. Het leidt tot uitspraken als die van de Utrechtse eenmansfractie De Regt, dat ‘in onze parken en plantsoenen honden hun behoefte niet meer mogen doen, terwijl vrouwen met een hoofddoekje er wel in hun blote kont mogen rondlopen’.
Wellicht wordt er wat opgehelderd door het onderzoek dat op het ogenblik loopt bij het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum van het ministerie van Justitie. Op verzoek van de BVD en Justitie tracht een groep wetenschappers de achtergronden van racistisch geweld in kaart te brengen en uiteindelijk te komen tot een ‘daderprofiel’. De harde kern van de extreem-rechtse aanhang, zo weten we sinds 1994 uit een onderzoek van Buijs en Van Donselaar, bestaat overwegend uit jongemannen (tussen de 18 en 24 jaar), veelal laag opgeleid, wonend in de oude stadswijken en bij voorkeur De Telegraaf of het Algemeen Dagblad lezend. Het afgelopen decennium hebben de extreem-rechtse partijen CD en CP'86 hun tentakels echter ook uitgestrekt naar de meer modale inkomens en de minder randstedelijke regio’s van Nederland.
Dat is het wel zo'n beetje, meent de cultureel antropoloog en extreem-rechtsdeskundige Jaap van Donselaar. Veel meer algemeens valt er niet over rechts-extremisten te zeggen. Zoals de een zijn hoofd kaalscheert en zijn legerkistjes aantrekt, terwijl de ander zijn das strikt en zijn scheiding nog eens in het gareel kamt, zo verschillen ook hun karakters, eigenschappen en achtergronden. Psychologisch is er geen peil op te trekken. Van Donselaar: ‘Het idee dat het om bepaalde typen persoonlijkheden zou gaan, heb ik vrij snel losgelaten toen ik mensen uit dat milieu leerde kennen. Gewoner kan niet - of iedereen is afwijkend. Mijn indruk is dat het om een bonte stoet aan persoonlijkheden gaat: idealisten en opportunisten, slimmeriken en domkoppen, klagers, pestkoppen en ruziezoekers, maar ook vredestichters en vergevensgezinden, homo’s en hetero’s, rebellen en gezagsgetrouwen. En zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Waarom zij zich op een gegeven moment bij extreem-rechts aansluiten? Het antwoord daarop moet je volgens mij in hun omstandigheden, niet in hun persoonlijkheid zoeken. De onderzoeker Milgram heeft aangetoond dat mensen onder invloed van een gezaghebbende autoriteit bereid waren andere mensen zware elektrische schokken toe te dienen. Dat gedrag bleek rangen en standen en persoonlijkheidskenmerken te doorkruisen.’
‘OMSTANDIGHEDEN alleen verklaren zeker niet elk gedrag’, zegt psychoanalyticus Joost Baneke. ‘Milgram heeft ook laten zien dat sommige mensen weigeren waar anderen gehoorzamen.’ Baneke vindt dat de psychologie wel degelijk helpt bij het verklaren van het rechts-extremisme, daar waar geschiedwetenschap, sociologie en politicologie met de mond vol tanden staan. Vorige week schetste hij in zijn lezing ‘Persoonlijkheid en pathologie van rechts-extremisten’ hoe hij tijdens zijn onderzoeken als getuige-deskundige voor de rechtbank steeds meer overeenkomsten ging zien in de persoonlijkheidsstructuur van rechts-extremistische delinquenten.
Het woord ‘pathologie’, benadrukt Baneke, betekent hier niet ‘gek’ of ‘ziek’ maar duidt op een ontwikkelingsstoornis. ‘Bij de meeste mensen met rechts-extremistische sympathieen die ik heb onderzocht, vond ik zo'n misgroei. Van Donselaar heeft gelijk dat het gaat om een heel wisselende populatie; dat geldt bijvoorbeeld voor hun IQ. Maar ze zijn wel bijna altijd emotioneel ingeperkt en misgroeid. Vaak zijn ze zelf slachtoffer. Dat slachtofferschap is geen excuus voor hun daden, maar het geeft wel een andere kijk op deze mensen.’
DE RECHTS-EXTREMISTEN die Baneke onderzocht, voelden zich als kind al achtergesteld, gepest, gediscrimineerd of in de steek gelaten. Ze hebben in moeilijke sociale omstandigheden verkeerd of zijn mishandeld, misbruikt of verwaarloosd. Dat maakt ze kwetsbaar en ontvankelijk voor dit soort ideologieen. ‘Vaak is er in psychiatrische zin sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Misschien verklaart dat ook waarom er zo weinig vrouwen bij extreem- rechts te vinden zijn. Vrouwen zijn in het algemeen socialer dan mannen en zoeken andere uitingsvormen voor hun agressie: die richt zich vaker op henzelf. Ik hoor van rechts-extremistische mannen opvallend vaak dat ze razend zijn en een sterke behoefte hebben om iets of iemand kapot te maken. Die ongerichte haat wordt verbonden aan de ideologie, en kan zo op een bepaalde groep anderen worden gericht.’
De haat, zegt Baneke, is vaak een drijfveer om zich aan te sluiten bij extreem- rechts. Dat is dan wel een zeer extreme variant van het credo ‘het persoonlijke is politiek’: men wendt zich niet tot de politiek uit innerlijke overtuiging maar uit innerlijke nood. ‘Ja’, bevestigt Baneke, ‘de partij en de ideologie bieden een rationalisatie voor de kinderlijk-destructieve tendensen in de persoonlijkheid.
Mensen die zich uitgestoten voelen, zijn vaak geneigd zich aan te sluiten bij andere uitgestotenen. Dat mechanisme heb ik regelmatig waargenomen bij mensen die lid zijn van rechts-extremistiche groeperingen. Het zijn vaak angstige mensen. Zij zijn geisoleerd en bang voor contact, en kunnen alleen via zo'n groep contact maken. Dat geeft een gevoel van saamhorigheid. Ook het conventionalisme van extreem-rechts, de neiging zich vast te klampen aan traditionele waarden, komt eerder voort uit angst voor het nieuwe en vreemde dan uit een politieke overtuiging. En het verachten van zwakheid en het idealiseren van kracht kan gezien worden als een afweermechanisme tegen het eigen zwakke zelfgevoel. Hun haat richt zich op anderen omdat die anders weleens zeer zelfdestructief zou kunnen werken.
Ik vind dat een heel belangrijk kenmerk: het zijn zelfdestructieve, masochistische mensen. Opvallend vaak hebben ze allerlei grootheidsfantasieen. Op een kinderlijke manier fantaseren ze bijvoorbeeld dat ze de verkiezingen gaan winnen met een overweldigende meerderheid. Mensen met een vroege stoornis zijn vaak blijven hangen in de kinderfantasie. Hitler heeft zijn kinderfantasieen nooit echt kunnen opgeven, hij is altijd Karl May blijven lezen, zelfs toen hij al Rijkskanselier was. Dat is een van de symptomen van de narcistische persoonlijkheidsstoornis: het zich niet kunnen losmaken van de geidealiseerde, kinderlijke fantasiewereld.’
In Duitsland werd tijdens het proces van Molln - naar aanleiding van een aanslag op een asielzoekerscentrum waarbij doden vielen - duidelijk dat de twee hoofdverdachten zware persoonlijkheidsstoornissen hadden van het narcistische type. Baneke: ‘Dat zijn vaak mensen met een heel laag zelfbeeld, die desondanks groot willen zijn, eeuwig willen leven in een eeuwig Rijk. Ze hebben iets heel onzekers, maar dat overdekken ze met grootheidswaan. Dat is ook de kern van de theorie over het narcisme. Ik vind het vaak wat schlemielige figuren die willen imponeren op een manier waarvan je denkt: het is een vlag op een modderschuit. Hun ambivalentie heeft iets tragisch. In die zin was Hitler ook een tragische figuur.’
MET HUN SEKSUALITEIT kunnen ze ook al niet goed uit de voeten. Zoals Theodor W. Adorno en andere wetenschappers reeds in 1950 beschreven in hun duizend pagina’s dikke standaardwerk De autoritaire persoonlijkheid, zijn rechts-extremisten vaak gepreoccupeerd met mannelijkheid en seksualiteit. Kracht is macht, macht is mannelijk, mannen zijn macho’s en geen mietjes, seks is rechttoe-rechtaan. Dat wordt treffend geillustreerd met het eigentijdse staaltje gabberpoezie dat het maandblad Blvd onlangs afdrukte: ‘Pain is justice/ pain is nice/ a guy must fuck a girl till she hurts/ and then quench her pussy with ice.’
De Franse extreem-rechtse leider Le Pen is dol op grove humor en maakt graag grappen over uitkleden, aanranden en neuken, die bij zijn gehoor altijd tot grote hilariteit leiden. De politieke standpunten worden vaak verhelderd met verwijzingen naar seks. Janmaat beschuldigde Hirsch Ballin er ooit van hier te lande ‘kinderseks op twaalfjarige leeftijd toe te willen staan’, en Nederland zou volgens hem door de immigratie ‘een lustoord voor aanranders’ worden. Buitenlanders bedreigen de seksuele moraal doordat ze ‘maar aan blijven fokken’. Het lijkt wel of de vaak grote gezinnen van immigranten bedreigend zijn voor de mannelijkheid en de potentie van rechts-extreme autochtonen, en hun gefoeter op de ‘veelwijverij’ lijkt verdacht veel op jaloezie: ‘En dat terwijl wij maar recht hebben op een vrouw!’
Populair in extreem-rechtse kringen is ook de beeldspraak van de natie als lichaam. In dat mooie, gezonde organisme zijn buitenlanders vreemde elementen of parasieten, die bacillen en enge ziekten meenemen als zij binnendringen. Etnocentrisme is daartegen een natuurlijk en effectief afweermechanisme. ‘Met zwarten praat ik niet, ik wil geen ziekte krijgen’, zo meldt een zeventienjarige ‘gabber’ in Blvd.
Immigratie wordt als penetratie voorgesteld, en dat is natuurlijk voer voor psychologen. ‘O ja’, zegt Baneke, ‘die terminologie is heel opvallend. Rechts-extremisten verwijten andere groepen datgene waarmee ze zelf zo gepreoccupeerd zijn. De beeldspraak van Hitler was ook zeer lichamelijk. In Mein Kampf beschreef hij Duitsland herhaaldelijk als een lichaam van vlees en bloed dat bedreigd werd door syfillis en infecties van vreemdelingen.’ Tegenwoordig gaat het dan om de ‘aids-epidemie’. In het radicaal-rechtse blaadje Volkse Waarnemer tiert Joop Glimmerveen tegen de ‘gedegenereerde maniakken wier sexuele wangedrag een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid van blanken in de wereld is geworden’.
Rechts-extremisten voldoen vaak aan het profiel van Adorno’s autoritaire persoonlijkheid, meent Baneke. Dit type persoonlijkheid is geneigd tot het bewonderen en idealiseren van een krachtige autoriteit, terwijl op ‘zwakkelingen’ juist wordt neergekeken. Een kwestie van naar boven likken en naar beneden trappen. Janmaat lijkt volgens de psycholoog Jaap van Ginneken in zijn boek Den Haag op de divan verdacht veel op het prototype van de autoritaire persoonlijkheid: ‘De typische kleinburger, die zich beklemd voelt tussen de mensen die hoger en de mensen die lager op de maatschappelijke ladder staan. De ressentimentsmens.’ Janmaat is volgens Van Ginneken een treiterig en wrokkig man, die dol is op pesten. ‘In de Kamer weet ik ze fijn op hun nummer te zetten’, zei de CD-leider ooit trots. ‘Lekker een beetje zuigen, sneren en uitspelen.’
‘Dat pesten vind ik heel goed in het beeld passen’, zegt Baneke. ‘Ze pesten en willen gepest worden - het heeft iets sadomasochistisch. In het nazisme zie je dat sadomasochisme overal terug: de zwarte kleren, de macht over elkaar, de gruwelijkheden in de kampen. Maar ik zie dat in het rechts-extremisme van nu ook. De opwinding van stiekem samenzweren, dat heeft een erotische lading. Het is toch een soort groepsseks: met elkaar iets geheimzinnigs doen waar de buitenwereld buiten staat.’
‘Toe maar, het zal wel, is mijn reactie op zo'n theorie over seksualiteit’, bromt Van Donselaar. ‘Het is mijn vak niet, maar ik zie er ook niets in om het fenomeen zo te benaderen. Natuurlijk, bij extreem-rechts wemelt het van de autoritaire typen. Maar stel dat je die andere 147 Tweede-Kamerleden eens zou testen, wat zou je dan vinden? Ik ben daar niet zo gerust op. Terwijl omgekeerd de aanhangers van de Boerenpartij ooit zijn getest op autoritaire persoonlijkheidskenmerken, en daar viel bijna niets uit te concluderen.
Neem die haat van rechts-extremisten: was die er altijd al of ontstaat die tijdens iemands extreem-rechtse periode? Extreem- rechtse activisten leiden vaak een bitter, geisoleerd bestaan. Hun banden worden lekgestoken, hun ruiten ingegooid, want anti- racisten zijn heus ook niet altijd lieverdjes. Dat moet invloed hebben op de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Ik heb inderdaad vaak gezien dat mensen die zich onbevangen aansloten bij extreem-rechts, binnen de kortste keren veranderden. Ze moeten half ondergonds opereren, tegen de verdrukking in en met de dreiging van justitieel ingrijpen. Als paria’s tegen de boze buitenwereld. Wie niet al sociaal geisoleerd, paranoide, haatdragend en autoritair was, loopt grote kans het na zijn eerste lustrum in het extreem-rechtse milieu te zijn geworden.’
‘NEE’, ZEGT BANEKE, ‘ik ben ervan overtuigd dat die haat veel vroegere wortels heeft, en juist een reden was om zich aan te sluiten.’ Jaap van Ginneken voelt het meest voor de middenweg. ‘Het verheerlijken van de eigen groep en het afzetten tegen anderen houdt verband met psychologische kenmerken als narcisme, agressie en angst’, zegt hij. ‘Dat is echter geen fatum. Je kunt hooguit constateren dat het in een bepaald patroon past. Ik vind het altijd wat gevaarlijk om mensen te pathologiseren met wie je het niet eens bent.’
‘Ja precies’, zegt Van Donselaar, ‘en het is maar al te menselijk om dat te doen. Door ze te diaboliseren, houd je ze op veilige afstand. Dat is pure zelfbescherming. Het is dan ook erg schokkend om te merken dat die mensen vaak zo gewoon zijn. Er zijn er wel die aan het stereotype beantwoorden, maar het zou een ongelooflijke onderschatting van het fenomeen zijn om het aan een bepaald persoonlijkheidstype op te hangen. Ik denk dat je dan een afschuwelijke misrekening maakt. Juist het gewone is zo bedreigend.’
Baneke: ‘Daar ben ik het helemaal mee eens. Het kwaad zit overal en sluimert in ieder van ons. Net zoals we allemaal narcistische trekken hebben. En het hangt natuurlijk mede van de omstandigheden af hoe we daarmee omgaan.’
‘Ik heb weleens het idee’, zegt Van Donselaar, ‘dat veel rechts-extremisten vooral sensatie zoeken, groots en meeslepend willen leven. Wat niet wegneemt dat ik een aantal figuren in die kringen ken van wie ik denk: ik hoef geen psychiater te zijn om te zien dat jij een heel eind heen bent.’
Maar betekent dat dan niet dat juist extreem-rechts een grote aantrekkingskracht op gestoorden heeft? In andere partijen zie je die immers niet. ‘Dat weet ik niet’, zegt Van Donselaar fijntjes. ‘Zou dat zo zijn?’