Het is meteen in het eerste gedicht al raak: ‘als je stil bent hoor je de lepel zoemen’. Bart Meuleman, die met zijn vorige bundel hulp het Charlotte Köhler-stipendium 2004 won, weet met krachtige en afgemeten regels te treffen. Menselijke relaties zijn pijnlijke zaken in zijn werk. ‘We zijn helaas geen honden’, schrijft hij. De beklemming zit er opnieuw goed in, en toch vind ik iets meer lucht in zijn nieuwe bundel dan in de vorige. Letterlijk ook: het ademhalen is vaak onderwerp. Meuleman voert herhaaldelijk dieren ten tonele, en vindt daar zonder larmoyant te worden berusting in. Zo zijn paarden ‘dieren die het altijd wel redden’.
Het lijken omgekeerde liefdesbrieven, de gedichten van Bart Meuleman. Aan de ander wordt uitgelegd dat ‘diep in ons een aanwinst schuilt/ als er niemand wacht’. Dat maakt hem verwant aan Paul Bogaert, die eveneens confronterende en op de spits gedreven regels schrijft. Maar Meuleman klinkt net iets klassieker. De bundel bestaat uit drie delen: een lange afdeling wakker blijven, vier gedichten die aan personen zijn opgedragen, en een slotserie wat ik deed, waarin halverwege het leven wordt teruggeblikt alsof het al het hele leven was. Die zwaarte is niet mis, maar Meuleman is direct. ‘morgen komt iemand met slaapzout de schade blussen./ iemand van negen tot vijf die ook maar/ door zijn ellende moet sloffen (…)’.
omdat ik ziek werd is een bundel die op een kalme manier de aandacht voor zich opeist, beschouwend, denkend, redenerend. Veel van Meulemans regels bestaan uit commentaar op een situatie – ik zou zelfs van een setting willen spreken – waarbij het onderwerp ongenoemd is, de personages niet beschreven worden, maar door middel van het scherpe commentaar genoeg van de verhouding wordt weergegeven om te beklijven.
met bijna niks ben ik het eens, tenzij met sommige
rekeningen:
hun schittering als het op nul uitdraait.
heerlijk is het, de weldadige kou van het niets.
alleen blaffende honden mogen
als ik verdwijn met onder de arm
de papieren, in een nacht zonder verder een teken.
Her en der staan er gedragen regels in deze hoofdletterloze poëzie, zoals ‘de schoot der onverschilligheid’, en ‘een algemeen toekomstig welzijn’, of een plechtstatige wending als ‘de plaveien vloer der zekerheden’. Dergelijke archaïsmen lossen gelukkig op in de kracht van Meulemans stem. Het verbaast niet dat hij een ode brengt aan zijn Antwerpse stadgenoot Leonard Nolens.
Er hangt soms een opvallend rijm over de gedichten, een volrijm over verscheidene strofen heen of een opeenvolgend halfrijm (‘geheim’/ ‘welzijn’). Door de opgevoerde kilheid spreekt extreem veel gevoel, ongeveer zoals in de roman Boven is het stil van Gerbrand Bakker.
Het is niet helemaal duidelijk of de eerste reeks een serie is of een verzameling losse gedichten. De titelloze gedichten van de vorige bundel hulp kregen nog ieder een asterisk boven zich, deze gedichten niet. De samenhang van de reeks wakker blijven is evenwel sterk. Soms wordt de harde toon komisch: ‘een derde van een leven slaapt de mens, maar ook/ aan andere dingen besteedt hij/ godsgruwelijk veel tijd’. En de hulpeloosheid van het ‘hulp’ zeggen is er opnieuw: ‘moet dit leven dan geheel en al zichzelf verkwikken,/ liefste?’. Maar helaas, in de laatste van de 24 gedichten van de reeks gaat het even mis:
zoals een vrouw, die overloopt van melk en liefde
haar linkerhand naar een kussen brengt,
in die gedachte wil ik afscheid nemen
Een beeld, een kortstondig beeld: een hand die naar een kussen gaat, is niet meteen een gebeurtenis. Dat maakt de wending ‘in die gedachte…’ even geforceerd en onvoorstelbaar. Toch sluit ik niet uit dat juist die plechtstatige kant van Meulemans werk zijn poëzie geschikt maakt voor een breder publiek. Het zijn doodeerlijke gedichten die Bart Meuleman schrijft, indringend. In het gedicht voor paul verrept, de tekenaar waarmee hij de strip Mijnheertje Kokhals maakt, waarvan het nooit helemaal duidelijk is of die voor kinderen of volwassenen bedoeld is, weet hij op ingetogen wijze vriendschap te beschrijven. Zeer treffend is het gedicht voor de hond van willy vandermeulen, waarin de ik-figuur een hond probeert duidelijk te maken dat zijn baasje is overleden door hem bij de kop vast te pakken en aan te kijken: ‘de ogen glommen, zuiver donkerbruin./ we zouden kunnen zeggen:/ hier luistert de ziel van het dier’. Ook verwerkt Meuleman een vertaling van een songtekst van Dusty Springfield in een aan haar opgedragen gedicht (Meuleman schrijft onder meer artikelen over popmuziek) waarop hij vervolgt: ‘zo schuift ze naar haar ondergang, vlak voor de naald/ een glijding maakt’.
De regels van omdat ik ziek werd springen van berustend naar kordaat. ‘mijn leven terwijl het zich afspeelde/ zat vaker dan mij lief was op het openbaar vervoer’, luidt het in een van de gedichten van de slotserie. Ook die wending weet, ‘na elke bruuske bocht’, aan meerduidigheid te winnen, net als die naald van de grammofoon. Ik vermoed dat Bart Meulemans werk zo aansprekend is omdat hij dicht bij zichzelf blijft. Deze poëzie wil niemand behagen, integendeel: als bij een emaillen prent ketsen de woorden van de pagina.