De opmerkelijkste uitspraak deze zomer kwam wat mij betreft uit de mond van Jeroen Dijsselbloem.
In het Kamerdebat van 16 juli over de derde Griekse lening sprak hij de volgende zin uit: ‘Ik heb nu zes maanden met politici van Griekse zijde aan tafel gezeten waarbij elke zin een ideologische lading had, politici die geen enkel reëel perspectief voor Griekenland boden, geen enkel, en die bij herhaling hun kiezers dingen hebben voorgehouden die niet reëel, niet realistisch en niet financierbaar waren.’
In het wereldbeeld van Dijsselbloem staat ideologie kennelijk voor wereldvreemde politiek, voor politiek die het onmogelijke eist, voor politieke wensen die, om het zo te zeggen, niet door het CPB zijn doorgerekend, financiële onderbouwing ontberen, en dus onverantwoord zijn. Niet alleen geldt dit alles net zozeer voor het beleid dat de trojka nu al vijf jaar in Griekenland probeert uit te voeren – en is Dijsselbloems uitspraak dus tekenend voor een stuitend gebrek aan reflexiviteit. Ook zijn de onmiskenbare verdiensten van de sociaal-democratie zelf het resultaat van politici die er niet voor terugdeinsden het onmogelijke te willen en hun verbeelding niet lieten knevelen door boekhouders – en illustreert dit citaat dus een al even stuitend gebrek aan historisch besef.
Volgens de Britse cultuurhistoricus Raymond Williams werd het begrip ideologie in 1796 gemunt door de Franse rationalist Destutt de Tracy om het onderzoek naar het menselijk kenvermogen mee aan te duiden, letterlijk: de logos van de ideeën. In de revolutionaire eeuw die volgde, werd het begrip meer en meer de politiek in gezogen. Williams laat zien hoe Franse conservatieven het gebruikten om hun progressieve politieke tegenstanders mee te diskwalificeren. Iemand ‘ideoloog’ noemen was hetzelfde als hem voor ‘revolutionair’ uitmaken en voldoende om hem politiek uit te schakelen. Precies zoals op dit moment met het label ‘populisme’ eurocritici worden geostraceerd.
Het waren Marx en Engels die de term vervolgens slim transformeerden van een conservatieve stoplap tot een kritisch, progressief analyse-instrument. Gecombineerd met het marxistische klassenbegrip werd ideologie het stelsel van aannames dat de belangen van de heersende klasse diende en deze belangen tegelijk zo versleutelde dat de reproductie van ongelijkheden zich geweldloos kon voltrekken. Hoewel iedere klasse zijn eigen ideologie heeft, is het de uitgebuite klasse, het proletariaat, die door haar ondergeschikte positie als enige in staat is het kapitalistische systeem in al zijn gruwelijke naaktheid te doorgronden. Mits ze uit haar ‘ideologische sluimer’ ontwaakt.
De wortels van de PvdA reiken terug tot dezelfde negentiende eeuw die zowel het revolutionaire socialisme als de conservatieve restauratie heeft gebaard. En dus treffen we tot diep in de twintigste eeuw allerlei marxistische verwijzingen aan in de beginselverklaringen, verkiezingsprogramma’s en andere publicaties van de PvdA. Wat te denken van Bram Pepers liefdesverklaring aan het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur van 1974? Of van de oproep in het beginselprogramma van 1977 om alle ‘basis-industrieën, banken, pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen, de farmaceutische industrie, de wapenindustrie’ in ‘gemeenschapsbezit te brengen’? Of de aankondiging in de regeringsverklaring van 1973 om naar Zweeds voorbeeld de ‘overwinsten’ van ondernemingen af te romen en te gebruiken voor een geleidelijke ‘socialisering van de productiemiddelen’?
Fast forward naar 16 juli 2015 en we horen een erfgenaam van dit revolutionaire socialisme zich van dezelfde stoplap bedienen die de katholieke restauratie in de negentiende eeuw gebruikte om Marx en Engels, Dijsselbloems ideologische voorvaderen, de mond te snoeren. De ironie is hilarisch. Links dat rechts wordt. De revolutionair die tot conservatief verwordt. De woordvoerder van het proletariaat die zich als beschermheer van het grootkapitaal ontpopt. De held van het volk die zich tot kampioen van het establishment laat kronen. De ontmaskeraar die zijn eigen masker vergeet. De post-ideoloog die doof is voor zijn eigen ideologische prietpraat.
Op 16 juli liet Dijsselbloem zich kennen als kind van de paarse ontideologisering (met als hoogtepunt het ‘afschudden van de ideologische veren’ door Wim Kok in 1995) en kroonde hij zichzelf tot representant van een politieke beweging die, oud en vermoeid als ze is, het revolutionaire potentieel van deze diepe financieel-economische crisis heeft miskend en daardoor van de weeromstuit tot het restauratieve, conservatieve kamp is toegetreden. De PvdA is een façadepartij geworden: een ruïne van goede bedoelingen, bemenst door opportunistische cynici.
Het beleid waar Dijsselbloem nu al drie jaar voor staat is ernaar. Banken boven burgers. Bedrijven boven werknemers. Kapitaal boven arbeid. Technocratie boven democratie. Munt boven mensen. Groei boven milieu.
Dat heet dan post-ideologische politiek. Je moet maar durven.