Het is 5 november 2010. De eerste die me op een sappig verhaal trakteert voor ik nog maar iets heb kunnen zien, is kostuumontwerper Sabine Snijders. Ze toont me de schets van de poedel, die vanaf de ‘paaswandeling’ in deel een van het stuk met de gedesillusioneerde wetenschapper Faust mee gaat naar diens studeerkamer, om daar in de duivel Mefistofeles te veranderen. ‘Dat was de kern van deze poedel dus’, versregel 1323 die een staande uitdrukking werd: des Pudels Kern. Er is even een echte poedel overwogen, maar ja, dieren in een voorstelling waarin ook met vlammenwerpers wordt gewerkt - je kunt er maar beter niet aan beginnen.
Sabine Snijders heeft voor toneelspeler Pieter van der Sman een mooi duister en dreigend poedelmasker ontworpen. En bij dat getekende ontwerp is het gebleven: de poedel is gisteren gesneuveld. Al repeterend - er zitten nu drie weken wroeten en ploegen op - heeft de acteur om zo te zeggen de poedel in zichzelf opgezocht.
Ik wandel met Sabine Snijders het repetitielokaal, de grote zaal van het thuistheater in de Haagse Schouwburgstraat, binnen en daar wordt net aan de scène (versregels 1178-1529) gerepeteerd. Pieter van der Sman, geheel in het zwart en met nagenoeg kaalgeschoren kop, klautert als het halfwilde huisdier in het lijf van de Faust van Jaap Spijkers (met rolstoel en grijze pruik), rijdt tegen hem op, krabt, likt, geeft kopjes (correctie: koppen), blaft, brult en huilt met de teksten mee. Straks, in de zaal, in de voorstelling, zal hij ergens onder de catwalk duiken, of passerelle zoals dat ding hier deftig heet, een voetgangersbrug dwars door de grote schouwburgzaal die hier nog slechts op de vloer getekend is. In zijn plaats zal dan vanonder die passerelle de Mefistofeles van Stefan de Walle opduiken, tevens het begin van de volgende, prachtige Goethe-dialoog.

Mefistofeles
Ik groet u, zeer geleerde heer.
Faust
Je naam?
Mefistofeles
Die vraag kan niet belangrijk zijn
Voor iemand die het woord zo minacht
En die stelt niet in de schijn,
Maar in ‘t wezen geïnteresseerd te zijn.
Faust
Bij jouw soort valt het wezen
Gewoonlijk uit de naam al af te lezen.
Wat zal het zijn? Heer der Vliegen?
Vorst der Duisternis? Leugenaar?
Zeg het maar. Wie ben je?
Mefistofeles
Een deeltje van de kracht
Die steeds het kwade wil en steeds het goede bracht.
Faust
Nee maar, een raadsel.
Mefistofeles
Ik ben 'Der Geist der stets Verneint’
De geest die eeuwig ondermijnt.
En terecht! Want alles wat ontstaat
Verdient dat het ook weer verdwijnt.
Het zou veel beter zijn als niets ontstond.
Dus is alles wat de mens als zonde,
Vernietiging, kortom als het Kwade kent,
Mijn enige en ware element.

Dáárom ben ik hier. Goed, ik heb die regels al talloze malen, in het originele Goethe-Duits, in diverse vertalingen, in uiteenlopende configuraties, opvattingen, versplinteringen en stilistische onthechtingen gehoord, maar daar kom ik niet voor. Híerom ben ik hier. Om de zintuiglijkheid van de taal. Ik heb mezelf met een simpele vraag op pad gestuurd. Kun je ook van dit stuk houden? Niet alleen middels de intellectuele, doorwrochte doordenking, die overal in de wereld, in Duitsland voorop, voor zo veel faustische toeschouwerskwellingen heeft gezorgd. Kun je de teksten en de situaties van Faust I & II ook met zintuigelijke gretigheid beproeven, kun je er de smaakzenuwen mee kietelen en strelen? Toneelspelers kunnen dat, ze komen daar in ieder geval dicht bij in de buurt als ze eindeloos aan zo'n ding werken. Dus ga ik een paar maanden dicht in de buurt van die toneelspelers verblijven. Er bestaan sowieso beroerdere omgevingen om in te vertoeven.

Het project is ruim een jaar eerder begonnen aan de werktafel van Janine Brogt, dramaturg van beroep, in deze onderneming werkzaam als vertaler, bewerker. Ze is er zeven maanden mee bezig geweest, met Faust in het Duits lezen; een genot dat naar haar eigen zeggen ‘vergroot wordt naarmate je meer kennis hebt van de literaire achtergronden en de taalkundige finesses, met andere woorden: je hebt er een goed commentaar bij nodig en veel voetnoten’. Want, aldus nog steeds Janine Brogt, ‘de avonturen, actiescènes en filosofische uiteenzettingen’ in Faust I en Faust II zijn verwoord in ‘de meest uiteenlopende sierlijke versvormen, van volksballades tot Griekse rijmloze zesvoetige verzen en van knuppelverzen tot berijmde vijfvoetige jamben’. De toeschouwer heeft geen voetnoten, de toneelkijker heeft ze niet nodig ook, en we kennen in Nederland geen publiek dat - zoals in Duitsland, ik spreek als ervaringsdeskundige - hele passages van de Faust uit het hoofd kan mee-murmureren, wat op een publiekstribune een verdomd irritant quadrofonisch effect oplevert. Janine Brogt heeft haar vertaling van Faust gemaakt voor de planken en niet voor de boekenplanken: ‘Zij streeft een vorm na die het zicht op de inhoud niet beneemt maar verheldert, zodat de poëzie, het leven en de anarchie van dit grootse werk tot een onmiddellijke ervaring kunnen worden.’ Laat de verzen van je tong af trippelen, zoals Hamlet de toneelspelers adviseert.
Nemen we als voorbeeld een nog niet compleet kapotgelezen passage aan het eind van Faust II. Faust heeft de geest gegeven en die geest wordt naar de hemel ontvoerd in plaats van - zoals het contract met zowel God als Faust zelf voorschreef - naar de hel afgevoerd. Mefistofeles let namelijk even niet op. Hij raakt opgewonden door de smakelijke billen van enkele engelenjongetjes; een erotische belangstelling die we tot dan toe niet van deze duvelskerel gewend waren. Ard Posthuma vertaalde in de meest recente boekuitgave van Faust (2008) de versregels 11792 t/m 11800 als volgt:

Mefistofeles
Zo kijken, zeg maar, als verliefden kijken,
Eén trekje met je mond en ‘t is gedaan.
Jij, lange, bent veruit de leukste naar mijn oordeel,
Al strekt die vrome blik je niet tot voordeel.
O kijk me alsjeblieft wat wulpser aan!
Het kon in eer en deugd ook best wat bloter,
Die lange soepjurk is al te fatsoenlijk -
Ze draaien weg - van achteren mals als boter!
Die bengeltjes zijn werkelijk aandoenlijk.

Janine Brogt pakt het voor de toneelspeelvertaling zo aan:

Mefistofeles
Een vreemd gevoel heeft mij totaal overdonderd,
Wat een schatjes, deze charmante jongens.
Die ene, die lange, jou vind ik het leukst,
Al kijk je wel heel vroom en serieus.
Kom aan, een klein beetje losbandig,
Eén verliefde glimlach maar.
En kan die soepjurk uit? Een beetje bloot
Dat slaat waarachtig toch niet dood.
Wat? Jij keert je om?
En ik krijg uitzicht op je malse kont?
Ik kom…
En wég is de ziel van Faust. Mefistofeles: 'Lust en liefde, te absurd en te banaal/ Hebben mij, ervaren duivel, onderuit gehaald.’

Het is 12 november 2010. Er is een doorloop voorzien van het eerste deel van Faust. ‘Doorloop’ is toneelbargoens voor ‘alles-achter-elkaar-terwijl-nog-niks-klopt’. Afspraak is dat er van de kant niet tot nauwelijks wordt gecorrigeerd - de regisseur moet zijn kop houden. Regisseur Doesburg tuurt ingespannen naar de speelvloer, spreekt geluidloos teksten uit het hoofd mee (het stuk zit in zijn kop), souffleert onwillekeurig en communiceert op zijn Doesburgs met de toneelspelers. Iedere acteur die wel eens met Johan Doesburg heeft gewerkt kent de vorm van die communicatie: de regisseur, een verwoed roker, tikt met zijn aansteker op het tafelblad wanneer de toneelspeler op een spoor zit dat Doesburg bevalt.
Die korte tikken zijn tekens van aanmoediging, ook en juist als in de vaart van het spel nieuwe wendingen worden gevonden in de dictie, naar een andere versnelling of vertraging wordt geschakeld. Johan Doesburg is een heel goede acteursregisseur, zijn toneelspelersobservaties zijn zintuiglijke waarnemingen, registraties van zowel vindingrijkheid als sloom en slap actreutelgedoe, scherpe scheidingen van kaf en koren. De regelmatig gekamde weelderige haardos bevat evenzovele antennes naar alle kanten toe: techniek, details, gerommel achter zijn rug, het alomtegenwoordige genie van componist-musicus Harry de Wit, fouten in het geluidsdecor. En in deze regie ook het publieksstandpunt.
Straks, in de voorstelling, zullen de toeschouwers immers de toneelspelers in een innige omhelzing omklemmen, hen bekijken vanaf de zijkanten, van boven, zelfs vanaf het podium van de schouwburg, waar een hoge publiekstribune op komt te staan. Live geschoten camerabeelden gaan straks details laten zien die een publiek meestal ontgaan, close-ups zowel als beelden van achteren of en profil. En ook dát beeldencircus moet worden geregisseerd. In die hectiek is Doesburg thuis, het repetitielokaal is, naast de praatstoel, zijn natuurlijke habitat, hij is er als een vis in het water, schaamteloos openhartig. Wat helpt is dat dit Faust-project door een relatief kleine groep wordt gemaakt, die als hechte troep de hele onderneming ook draagt en koestert. Naast de drie protagonisten, Jaap Spijkers als Faust, Stefan de Walle als Mefistofeles en Sophie van Winden als Gretchen (in deel een) en Helena (in deel twee), is er een handvol getrouwen: Pieter van der Sman, Michel Sluysmans, Vincent Linthorst, en gasten: Juul Vrijdag, Hans Leendertse, en een groep nieuwelingen en stagiaires van toneelscholen (Myrthe Burger, Nhung Dam, Camilla Meurer, Cheryl Moenen, Imke Smit en Kevin Schoonderbeek), zo'n vijftien toneelspelers, een behaaglijk kleine troep voor een ingedikte maar integrale Faust.
Johan Doesburg: ‘Wat ik als regisseur deel met mijn grote voorbeelden, Erik Vos en Gerardjan Rijnders, is het besef dat zonder een energieke familieband er geen toneel kan bestaan. De close harmony van een familiefeest ontstaat in een repetitielokaal, je krijgt het niet cadeau, het is hard werken, als het lukt is repeteren een godsgeschenk en toneel maken een droomvak. Vos en Rijnders creëren hechte familiebanden op de vierkante meter, ik noem de mijne vaak extended families, uitgebreid en uitgestrekt, een amalgaam van talenten, disciplines, nieuwe liefdes, pittige karakters, oude vlammen, vreemdelingen, onvermoede kwaliteiten, nooit meer overwaaiende verliefdheden. En halve garen niet te vergeten, onnavolgbare gekken.’
De doorloop van 12 november 2010 eindigt in de ontroerend prachtig vormgegeven Werdegang van Gretchen, de eerste liefde in het nieuwe leven van Faust, die aan haar adoratie voor ‘de nieuwe vriend’ samen met haar complete familie wordt geslachtofferd en ten onder gaat. Een gave cliffhanger als opmaat voor het ruige deel twee van de cyclus.

In 1862, dertig jaar na de dood van Johann Wolfgang von Goethe, verschijnt er zelfs een derde deel van de Faust, neergepend door Deutobold Symbolyzetti Allegoriowitsch Mystifizinski, pseudoniem van dr. Th. Vischer. Hij zei zwaar geïnspireerd te zijn door de wilde frisheid van deel twee van de Faust-stof, aldus een zesregelig gedicht van de man:

Verzeiht, verzeiht, ich sag’ es ungeniert:
Ich find’ in Eures Dramas zweitem Teile
Fast keinem Satz, fast keine Zeile,
Die nicht kurios, nicht manieriert,
So dass es mir im Kopfe rädelt, surrt,
Summt, kitzelt, krabbelt, schwirrt und schnurrt.

De voorlaatste dag van het jaar is onze laatste in het repetitielokaal, een marathondoorloop van de hele onderneming, dus inclusief alles wat er af is aan dat curieuze deel twee en vooral wat er nog niet af aan is. Het blijkt hier eens te meer: de beide delen kunnen niet los van elkaar worden gezien. Alleen al door de weddenschap die aan de kop van het eerste deel, Proloog in de hemel, wordt afgesloten. Nadat in deel een het libido van Faust is gereactiveerd en het liefdesavontuur met Gretchen heeft geleid tot de liquidatie van haar hele familie inclusief zijzelf, wordt Faust in het begin van deel twee bevrijd van al zijn kwellingen en zet hij onbezwaard zijn reis met Mefistofeles voort. Deze tocht voert hen langs een keizerrijk in financieel zwaar weer, het oproepen van de klassieke schoonheid van de mythische Helena en de tocht door het surrealistische landschap van de ‘Klassieke Walpurgisnacht’, een Grieks-middeleeuwse tragische pastorale van het modern-klassieke liefdespaar Faust en Helena en hun jong stervende zoon Euphorion, via een curieus bijna pre-ibsiaans burgerlijk treurspel over grondexploitatie naar de graflegging en zielsverhuizing van Faust en de nederlaag van Mefistofeles. Opnieuw vertaler Ard Posthuma: ‘De argeloze lezer die met name in het tweede deel af en toe de oriëntatie kwijt dreigt kwijt te raken, hoeft zich niet te schamen - Mefistofeles overkomt in de Klassieke Walpurgisnacht hetzelfde, overigens zeer tot zijn ongenoegen.’ Als ik tijdens een eerste try-out na dat deel enkele radeloze jonge toeschouwers tegenkom, die me herkennen van openbare repetities en me vragen wat deze Klassieke Walpurgisnacht in vredesnaam te betekenen heeft, kom ik ook niet verder dan de mededeling dat Faust door dit slechts zeer gedeeltelijk rationeel te bevatten spookhuis heen moet, om zijn klassieke avontuur met Helena, een absoluut hoogtepunt uit deel twee van Faust, überhaupt te kunnen beleven. Ik ‘begrijp’ ook niet alles van de Tweede Symphonie van Mahler, is mijn wat slappe maar oprechte verweer. Opgelucht vervolgen de jonge stellen hun weg naar de pauzeconsumpties.

Zaterdag 22 januari 2011 , laatste try-out voor de perspremière. Samen met Marjolein Polman, de vrouw met het onverwoestbaar goede humeur, al vanaf zijn eerste uren als regisseur de regie-assistente van Johan Doesburg, kijk ik vanuit de foyerramen van de Residentiële Koninklijke Schouwburg naar de ervoor geparkeerde lijkwagen van de ongetwijfeld gerenommeerde uitvaartfirma Hodie Mihi Cras Tibi (heden ik, morgen gij) met de doodbidder van dienst, toneelspeler Vincent Linthorst, die met een stuurse Haagse tronie rondkijkt ‘waar of dat hèi het lege koffiebekertje ken wegwerpu’. Hagenezen die voorbij fietsen kijken licht verbaasd: welke actreutel is er nu weer ontslapen? Staatsbegrafenissen van toneelspelers horen al weer lang tot het verleden.
Guido de Moor, de vorige Haagse Mefistofeles bij Toneelgroep De Appel (1985, regie: Hans Croiset, Faust: Eric Schneider) was in 1989 de laatste acteur die hier werd opgebaard en door duizenden toneelfans werd begeleid naar zijn laatste rustplaats op Oud Eik en Duinen. Vandaag wordt God begraven, onder een motto dat Doesburg voor de gelegenheid leende van George Tabori (de eerste schrijver die hij in zijn professionele regieloopbaan regisseerde): God is dood, was getekend Nietzsche en daarna: Nietzsche is dood, was getekend God. Maar vóór God (de in glanzend trainingspak gestoken Hans Leendertse) ten grave wordt gedragen, luisteren we eerst nog naar de Proloog in het theater, spitsvondig opnieuw gedicht door Michel Sluysmans. Ik kijk tersluiks opzij naar Doesburg, die tegen de bar van de foyer geleund, ook deze teksten geluidloos meeprevelt. Jetzt geht’s los.
Ik denk terug aan acht maanden geleden, die zondag in april 2010, toen hij zijn afscheid als artistiek directeur van het Nationale Toneel aankondigde, ten faveure van Theu Boermans. Hij citeerde toen het centrale personage Leverkühn uit de roman Doktor Faustus van Thomas Mann: ‘De kunstenaar is de broer van de krankzinnige. Dacht je dat er ooit een ook maar enigszins amusant werk tot stand is gekomen zonder dat de maker daarbij het leven van de misdadiger en de gek leerde te doorgronden.’ Doesburg voegde daar enigszins satanisch aan toe: ‘Mijn beslissing om mijn functie als artistiek directeur van het Nationale Toneel neer te leggen en me vanaf 2011 meer op regisseren te gaan toeleggen, past met de mij vertrouwde ironische grimlach ook wel in de tekens van deze tijd: ik wil aanzienlijk meer tijd met mijn toneelfamilie doorbrengen.’


Faust is t/m 6 maart te zien in de Stadsschouwburg Amsterdam. Vanaf 7 april wordt de serie hervat in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag. Faust loopt daar nog t/m 24 april. Er zijn nog spaarzaam kaarten beschikbaar