In de Duitse literatuur heeft het graven in de eigen familiegeschiedenis traditie. Vooral sinds in Duitsland steeds openlijker wordt gesproken over het Derde Rijk, over holocaust en oorlog, zijn kinderen en vervolgens kleinkinderen, zowel van daders als van slachtoffers, zich gaan afvragen wat er met hun familie in die gruwelijke tijd is gebeurd. De Duise schrijfster Barbara Honigmann en de Oostenrijkse Eva Menasse belichten beiden het verleden van hun familie. Zij hebben geprobeerd het zwijgen van hun ouders en grootouders te door breken, en beiden zijn daar maar tot op zekere hoogte in geslaagd. Beide boeken hebben het karakter van een literaire zoektocht, waarbij Honigmann dichter bij de feiten is gebleven dan Menasse.

Honigmanns verhaal is het meest spectaculaire, want haar moeder was Lizzy Kohlmann, een mondaine, wispelturige vrouw van Hongaars-joodse afkomst, communiste en in de jaren dertig ge trouwd met de bekende meesterspion Kim Philby. Deze aristocratische Engelsman was zowel in dienst van de Britse als van de Russische geheime dienst. Kohlmann, die later trouwde met de Duitse journalist Georg Honigmann, leefde na de oorlog jarenlang in de DDR. Ze was ook zelf spionne geweest, maar daarover sprak ze niet. Pas in 1980, kort voor haar dood, zocht ze haar dochter op om haar iets te vertellen over haar leven. Maar veel vragen bleven onbeantwoord. Wat deed ze bij de KGB? Hoe verliep haar leven met Philby? En waarom verraadde ze net als Philby Groot-Brittannië, het land dat haar in de oorlog toevlucht bood?

Honigmann, in 1949 in Oost-Berlijn ge boren, is niet in archieven en bibliotheken gedoken om het leven van haar moeder te reconstrueren. De speurtocht naar het «geheime» leven van haar moeder heeft plaats in haar hoofd, ze baseert zich op haar herinneringen en op datgene wat vader, moeder en anderen haar hebben verteld en nagelaten. Dat is niet uitputtend, de waarheid blijft verborgen en Honigmann schrijft aan het slot van haar lezenswaardige boek: «Nu zet ik haar weer als legende terug in de wereld, vlak achter de waarheid en dicht naast de leugen, zoals haar credo luidde.»

De roman Vienna is het literaire debuut van de journaliste Eva Menasse, halfzus van de bekende Oostenrijkse schrijver Robert Menasse. In deze familieroman lopen fictie en non-fictie door elkaar, maar in wezen wordt het verhaal verteld van de Menasses, in het bijzonder van grootvader, vader, oom en broer. Wat Vienna tot een aantrekkelijke en waardevolle roman maakt, is de vorm en het taalgebruik. Eva Menasse (1970) tekent de verhalen op die bij familiebijeenkomsten steeds opnieuw worden verteld. Haar vertellers springen van herinnering naar herinnering, van anekdote naar anekdote. Dat is niet verwarrend, want de schrijfster weet alle verhaallijnen keurig uit elkaar te houden. En omdat we hier met een Weense familie te maken hebben, worden ook serieuze zaken meestal op luchtige wijze en op ironische toon behandeld. De Weense Schmäh zit deze joodse familie in het bloed. «In mijn familie schaamt men zich diep voor emoties», schrijft Eva Menasse, die er goed in slaagt de sfeer van de stad en de aard van zijn bewoners onder woorden te brengen.

In deze familie weerspiegelt zich de geschiedenis van Oostenrijk. Grootvader is van joodse afkomst. Hij trouwt in de jaren twintig met een katholieke vrouw en laat zijn drie kinderen opnemen in het geboorteregister van de joodse gemeente. Na de Anschluss moeten deze joodse kinderen in veiligheid worden gebracht in Groot-Brittannië en Canada. Grootvader blijft, moet de gele jodenster dragen en dwangarbeid verrichten, maar overleeft dankzij zijn arische vrouw. De dochter sterft in Canada, maar de beide zonen keren na de oorlog terug en gaan weer op in het Weense leven, alsof er niets is gebeurd. Na de oorlog klampen de Oostenrijkers zich vast aan de mythe dat hun land het eerste slachtoffer was van nazi-Duitsland. «Na 1945 was plotseling niemand meer nazi geweest», gromt de oom die tijdens de oorlog in het Britse leger heeft gediend.

De familie Menasse weet wel beter, maar de oudere generatie zwijgt over het verleden. De kinderen en kleinkinderen willen er echter alles over weten, stellen vragen en gaan op onderzoek uit.

Is de familie eigenlijk wel joods? De zoon des huizes komt tot de voor hem schokkende ontdekking: «Wij zijn geen joden, omdat onze grootmoeder geen jodin was.» Wie geen joodse moeder heeft, aldus de halacha, is geen jood. Vader bezoekt daarop de joodse gemeente in de Seitenstettengasse, waar zowel zijn ge boorte als zijn besnijdenis geregistreerd staat. In het Wenen van voor de oorlog gold de regel dat de vader bepaalde of zijn kinderen joods waren en als zodanig werden geregistreerd. Na deze ontdekking wordt de katholieke grootmoeder uit het geheugen verbannen.

Vader was dus zonder enige twijfel jood, maar hij voelde zich niet joods. Zijn zoon daarentegen voelt zich joods. Maar is hij het wel echt? De vraag naar de joodse identiteit van de familie leidt ten slotte tot een hooglopende ruzie tussen neven. En of schoon er in Wenen eigenlijk niets is wat niet bij koffie en gebak of een glas wijn kan worden gesust, is er voor deze ruzie geen uitweg. De vraag naar de joodse identiteit drijft de naoorlogse generatie uit elkaar. De familie komt niet meer bijeen om zich over te geven aan haar geliefde «Em-Em», het «manisch mythiseren» van de familiegeschiedenis.

Maar de verhalen zijn niet verloren gegaan. Eva Menasse heeft ze opgeschreven.