In de zomer van 1998 steeg ik op uit een van de cultuurwiegen van het Westen. Elf uur later landde ik in een van de grootste beschavingscentra van het Oosten. Een verhuizing van Rome naar Peking: kun je je een grotere overgang voorstellen?
Nog altijd zou ik boeken vol kunnen schrijven over de kolossale verschillen tussen la bella Italia en het Rijk van het Midden. De enige overeenkomst die ze lijken te hebben is de centrale plaats van de maaltijd en de uitzonderlijke kwaliteit van de keuken, afgezien van de oude vraag of de spaghetti door Marco Polo uit China is gehaald of door de Chinezen uit Italië. O ja, beide landen zijn eeuwenlang een keizerrijk geweest, hebben een grote opera traditie en staken elkaar lange tijd naar de kroon in wreedheid tegen dieren. Voor de rest lijken ze in twee verschillende universums te liggen.
Maar na een tijdje begon ik overeenkomsten te zien. Het werden er steeds meer en ze werden steeds frappanter. Zoals het vérgaande individualisme op alle fronten – in het verkeer bijvoorbeeld, waarin iedereen doet wat hem goeddunkt en de andere weggebruikers laat stikken. Of het doorslaggevende belang van goede connecties en politieke patroons die het onmogelijke mogelijk maken. Of het gemak waarmee niet alleen de verkeersregels, maar ook alle andere wetten en geboden worden omzeild.
Kan het toeval zijn dat de wetten en regels zowel in China als in Italië een sterk decoratief gehalte hebben en slecht worden nageleefd? Dat er niets mag terwijl alles er kan? Dat je in Peking en Rome, in Shanghai en Milaan zonder connecties niet ver komt? Dat de corruptie in beide landen tot grote hoogten is gestegen? En is het slechts een samenloop van omstandig heden dat Chinezen noch Italianen zich in de praktijk iets aantrekken van de centrale overheid? Dat zowel het Chinese als het Italiaanse gezin de economische hoeksteen van de samenleving is? En dat Italianen in China zo verbazend vlot zaken doen terwijl zoveel andere westerse zakenlieden gemakkelijk met hun neus tegen de Chinese Muur lopen?
Dat is allemaal geen toeval. Hoe vreemd het op het eerste gezicht ook lijken mag, op essentiële sociale en politieke punten zijn er tussen China en Italië verbazende gelijkenissen. Ik denk dat die voortkomen uit twee basisovereenkomsten: de hoofdrol voor de familie en de schizofrene relatie met de overheid.

In het Italiaanse gezin staat la mamma centraal. Waarom hadden alle Italiaanse mannen al een mobieltje in de tijd dat het in Nederland nog een speeltje voor de snelle jongens was? Om vijf keer per dag la mamma te kunnen bellen, de vereerde moeder bij wie ze zo lang mogelijk blijven wonen. Als eeuwige zoon hebben ze ook na hun huwelijk vaak een nauwere relatie met hun moeder dan met hun vrouw.
Op je familie kun je altijd rekenen wanneer je financieel, lichamelijk of geestelijk aan de grond zit. Een bedrijf kun je daarom het best beginnen met je familie, dan weet je zeker dat er voor weinig geld keihard wordt gewerkt en dat je niet wordt opgelicht. Italië heeft zijn economische bloei – alle corrupte en belangen verstrengelende regeringen ten spijt – te danken aan zijn talloze familiebedrijven. Die kunnen duizenden mensen in dienst hebben en toch de familiegeest niet verliezen. Kijk naar Berlusconi, die met de werknemers van zijn bedrijf Fininvest een relatie ontwikkelde als die van de veeleisende maar zorgzame vader met zijn kinderen. Als leider van de BV Italië gaat hem dat minder goed af.

In China is de familie zo mogelijk nog belangrijker dan in Italië. De heer des huizes staat centraal, de Chinese mama verkrijgt pas status op latere leeftijd. Confucius heeft de hiërarchische verhoudingen binnen het gezin vastgelegd: de vrouw eert haar man, de kinderen hun vader, de jongere broer de oudere broer. Hoe slecht had Mao zijn volk begrepen toen hij probeerde de familiestructuur te breken.
De Italianen vereren hun moeder, de Chinezen hun voorouders. Deze verering mag zijn afgezwakt na 56 jaar communistische campagnes tegen «feodaal bijgeloof» en de godsdienst, de waarden die eraan ten grondslag liggen bestaan nog steeds. Over het graf heen blijven de voorouders zich bemoeien met het bestaan van hun nazaten. Die kunnen hun geen grotere schande bezorgen dan het geslacht te laten uitsterven bij gebrek aan mannelijke nakomelingen. Zoals in zo veel agrarische maatschappijen gelden kinderen op het Chinese platteland nog altijd als een verzekering voor de oude dag, precies zoals dat was in het kinderrijke pre-industriële Italië.
In China moeten die kinderen dan wel jongens zijn. Meisjes hebben geen economische waarde omdat ze na hun huwelijk het (voor)ouderlijk huis verlaten. Die voorkeur voor jongens heeft de numerieke verhouding tussen de geslachten grondig scheefgetrokken, vooral omdat er vaak abortus wordt gepleegd zodra een scan uitwijst dat er een meisje op komst is. Boeren mogen een tweede kind maken als het eerste een meisje is, maar vaak willen ze het risico niet nemen dat het ook de tweede keer «misgaat». Voor de nieuwe stedelijke middenklasse heeft deze keiharde mentaliteit haar bestaansgrond verloren. Ze wortelt in de voortdurende rampspoed die de boeren trof en de daaruit voortgekomen noodzaak om zich in deze overlevingsstrijd zo goed mogelijk te wapenen. Vrouwen waren daarbij alleen nuttig als kinderfabriek en sloof.
In China is de familie je sociale vangnet, je bank en je verzekeringsmaatschappij, net als in Italië. Als je in China een bedrijf wilt opzetten, ga je in de regel niet naar de bank – tenzij je daar goede connecties hebt – maar naar je familie en vrienden. De hiërarchische familiestructuur wordt automatisch overgebracht op het bedrijf, met alle voor- en nadelen die dat meebrengt. Familiebedrijven kunnen uitgroeien tot mammoetondernemingen. Ze vormen een derde van de namen op de Fortune-lijst van de vijfhonderd grootste ondernemingen ter wereld. Veel grote Chinese familiebedrijven zullen echter nog drastisch moeten veranderen willen ze een mondiale rol kunnen gaan spelen. Het grote voorbeeld op dat punt is de Hongkongse patriarch Li Ka-shing, de multimiljardair die eigenaar is van Hutchison-Whampoa, de helft van Hongkong, Kruidvat en duizend andere bedrijven. De speciale plaats van de familie is zowel in China als Italië een historisch product van een overlevingsmaatschappij waarin je niemand anders kunt vertrouwen dan je eigen bloedverwanten, eventueel uitgebreid met een kring van vrienden, kennissen, collega’s en plaatsgenoten. De wereld daarbuiten is vijandig. Van de daar geldende regels en geboden moet een mens zich zo weinig mogelijk aantrekken. Vreemden moet je negeren. Zo warm en solidair als je je gedraagt in je inner circle, zo kil en individualistisch sta je tegenover de buitenwereld. Degenen die boven je gesteld zijn, komen in de regel niet op voor het algemeen maar voor hun persoonlijk welzijn. Het wantrouwen tegen autoriteiten zit nog altijd diep en het wordt dieper telkens wanneer corruptie en machtsmisbruik toenemen. In Italië richt het zich vooral tegen de centrale overheid, in het veel grotere China tegen de lokale potentaten.
Maar om vooruit te komen in het leven heb je meestal aan je eigen kring niet genoeg. Je moet dus proberen in de vijandige buiten wereld vrienden te krijgen, hoe hoger geplaatst, hoe beter. Hoe doe je dat? Reguliere methodes werken in de regel niet, want daarvoor is het systeem te gesloten. Dus bewandel je de informele weg, bij voorkeur door bij sleutelfiguren in het gevlij te komen. Dat kan op verschillende manieren.
Bij corruptie denken wij alleen aan pogingen om iets gedaan te krijgen wat niet mag. In landen als China en Italië is dat courante praktijk. Volgens sommigen hebben de dankzij corruptie tot stand gekomen investeringen belangrijk bijgedragen aan de economische groei. Maar er is ook een andere, bijna noodzakelijke vorm van corruptie waarbij je betaalt om iets gedaan te krijgen waar je eigenlijk zonder betaling recht op hebt. Daarnaast bestaat een methode die van vitaal belang is om te krijgen wat je hebben wilt: het aanknopen en onderhouden van relaties met invloedrijke lieden, die jou helpen mits jij vroeg of laat iets terugdoet. Wie niets terug kan doen, wordt dus niet geholpen.
In het kruiwagensysteem in Italië krijg jij gunsten van je politieke beschermheer in ruil voor je stem in verkiezingen. In China heb je geen verkiezingen, maar wel het systeem van de guanxi, de connecties met mensen die de sleutels hebben van gesloten deuren. Is het raar dat Italiaanse zakenlieden in China net zo’n gevoel hebben als een vis in het water?

_______________________

Wang Gongxin
Wang Gongxin (1960) behoort tot de betere videokunstenaars van China. Hij woonde jarenlang in New York en nam enkele keren deel aan het World Wide Video Festival in Amsterdam. Hij maakt installaties over mythen over de VS en China, kinderen en hun ouders, werkelijkheid en onwerkelijkheid. Hij exposeerde veel in China en Japan, maar ook in Australië, Londen en op de Biënnale van Venetië in 2001.
«Feit: ik vind het altijd erg fijn om te zien dat mijn werk wordt beschreven door anderen, en dat er betekenis aan wordt gehecht. Het herinnert me er telkens weer aan dat een artistiek werk, eenmaal voltooid, zijn eigen rechten heeft, onafhankelijk van de oorspronkelijke ideeën van de kunstenaar en de geografische context van zijn vervaardiging. Zijn betekenis en waarde kunnen alleen worden vastgesteld door de respons van kijkers, op een bepaald moment en een bepaalde plaats. Om die redenen geloof ik dat mijn werk moet worden begrepen door de woorden van anderen, en niet door mijn eigen verklaring.»