‘Vroeger was ik van mening dat de islam niet vatbaar was voor hervorming. Toen kwam de Arabische lente. En ik dacht alleen maar: ik had het mis. Gewone moslims zijn wél bereid tot verandering.’ Aldus Ayaan Hirsi Ali in haar pas verschenen boek Ketters. Het is niet heel verrassend dat zij daarin pleit voor een hervorming van de islam, zoals het christendom die met de protestantse reformatie in de zestiende eeuw doormaakte. Dat deed ze al jaren. Wat wel verbaast, is haar optimisme over de kansen: door het toenemende geweld in de islamitische wereld wordt de behoefte aan fundamentele verandering groter. Volgens Hirsi Ali begint dat proces altijd met mensen die worden vervolgd.
Haar hermetische logica schuurt iedere dag tegen de werkelijkheid van veel landen waar de orthodoxe islam heer en meester is. In Afghanistan werd onlangs de 27-jarige Farkhunda midden op straat gelyncht vanwege vermeende blasfemie. In een artikel in The New York Times vertelt een rechtenstudente uit Kabul hoe het volgens haar gegaan is. Bij de Shah-Do Shamshira-moskee verkocht een ongeletterde mullah geluksgebedjes aan een groepje mensen. Farkhunda vond dit bijgeloof onislamitisch. Toen zij bezoekers van de moskee, waar ze als lerares werkte, daarop wees wekte ze de toorn van de mullah. Hij schreeuwde luid om zich heen dat deze vrouw een ketter was die de koran had verbrand. De beschuldiging ging als een lopend vuurtje door de menigte, die collectief in woede ontstak.
Hoe Farkhunda op 19 maart in Kabul aan haar einde komt is door een omstander op een smartphone vastgelegd. Onder meer PowNed en ThePostOnline tonen de zeven minuten durende video ongecensureerd, terwijl de meeste media een meebewegend blokje hebben geplaatst op het slachtoffer. Het is niet aan te raden de ‘naakte’ beelden te bekijken, ze blijven loodzwaar op je netvlies branden. Farkhunda is even te zien met een bebloed gezicht en een verwilderde bos haar. Als ze op de grond ligt begint een krijsende groep mannen en jongens onder het roepen van ‘Allah Akbar’ op haar in te hakken met stokken, haar met stenen te bekogelen, tegen haar hoofd te schoppen en op haar rug te springen. Uiteindelijk wordt haar lichaam van een brug gegooid en in een droge rivierbedding in brand gestoken. Op de achtergrond zijn inmiddels sirenes te horen. Het is niet de politie maar de brandweer die arriveert, als mosterd na de maaltijd. De verkoolde resten dragen ze op een brancard weg.
In Afghanistan heeft Farkhunda’s dood massale verontwaardiging teweeggebracht. Vrouwen trokken demonstrerend door de straten. Op scholen is ze herdacht, op de plek waar ze overleed hangt een poster met haar gezicht. Ze groeide in enkele dagen uit tot iets wat ongewoon is in Afghanistan: een vrouwelijke heilige die is vermoord door onwetende mannen.
Is dit het sprankje hoop waar Hirsi Ali op wijst? Want door deze barbaarse moord uit naam van het geloof roepen gewone gelovigen op straat om gerechtigheid en verandering. Activistische vrouwen verbinden zich openlijk aan Farkhunda’s lot. De autoriteiten, die aanvankelijk haar dood nog probeerden goed te praten, zijn onder die druk overstag gegaan. Er zijn, met behulp van de videobeelden, tientallen mannen gearresteerd. Farkhunda is officieel onschuldig verklaard en zelfs uitgeroepen tot een martelaar. ‘Ze is een ware moslim, een religieuze held’, aldus Shahla Farid, een rechtsgeleerde aan de Universiteit van Kabul en lid van de commissie die namens de president onderzoek doet naar haar dood. Het ministerie van Religieuze Zaken heeft vorige week beloofd de handel in gebedjes van voorspoed en geluk – een soort aflaatsysteem – aan te pakken. ‘Het is business geworden en heeft niks meer te maken met het bieden van zielenrust.’
Met deze reactie heeft Farkhunda’s familie in ieder geval absolutie gekregen. De eerste dagen wilden zij nog onderduiken. Haar vader had uit lijfsbehoud het verhaal verspreid dat zijn dochter psychiatrisch patiënt was – een bekende manier om het gedrag van ‘lastige’ vrouwen te legitimeren. Toen dat door de kerende publieke opinie niet nodig bleek, veranderde hun houding. Nu dragen ze haar voornaam trots als achternaam.
Farkhunda studeerde wiskunde, wat ongebruikelijk is in een land waar een ruime meerderheid van de vrouwen analfabeet is. Ze stapte over naar een islamitische studie aan een madrassa. ‘Slim en diepgelovig was ze, en heel apart’, aldus haar broer Mujibullah in The New York Times. Haar neef Ramil Rozbeh, die negentien jaar geleden met zijn familie naar Nederland vluchtte en geneeskunde studeert, vertelt in een interview met NRC Handelsblad dat ze uit een hoogopgeleide familie komt. Haar vader is ingenieur die voor Duitse militairen tolkte. Hij plaatst de positie van zijn nicht in een ander daglicht. Farkhunda was ongetrouwd. ‘Ze had er geen behoefte aan om door een man gedomineerd te worden.’ En dat betekende – op haar leeftijd – dat mannen zomaar dingen met je kunnen doen. ‘Een man is een soort veiligheidscontract. Geweld tegen vrouwen wordt niet bestraft, iedereen komt ermee weg. Als vrouw in Afghanistan ben je een soort half-mens.’
Dat half-mens zijn was voor Hirsi Ali de reden dat ze als Somalische vluchteling in Nederland de bijl zette in het geloof waar ze mee was opgegroeid. In haar boek formuleert ze in een van haar vijf stellingen tot hervorming dat de sharia ondergeschikt moet worden gemaakt aan het seculier recht, zodat vrouwen wettelijk evenveel rechten krijgen als mannen.
Toen Farkhunda op 22 maart werd begraven droegen vrouwen haar kist, een taak die volgens de geldende wetten uitsluitend is weggelegd voor mannen. Met dit simpele gebaar eisten vrouwen in naam van hun heldin een rol op.