Pas sinds een jaar of vijftien doen cijfers van tienduizenden geroofde kinderen de ronde © David Alan Harvey / Magnum Photos / HH

Mari Cruz Rodrigo loopt tegen de zestig, is moeder van drie, eigenlijk vier kinderen, grootmoeder van één en getrouwd met een voormalige taxichauffeur die enkele jaren geleden een zware operatie onderging en nu thuiszit. Mari Cruz oogt als een ‘typische volksvrouw’: veel ringen en armbanden, net iets te strak bloesje, goed en licht grof gebekt, emotioneel, aanrakerig, praatgraag, van de hak op de tak. Om het Spaanse cliché van volksvrouw compleet te maken prijken achter haar stoel twee gitaren. Ze speelt er ook wel eens op, vertelt ze. Drie, eigenlijk vier kinderen. In dat tussenwoordje schuilt de tragiek van Mari Cruz’ leven, een tragiek die sinds een jaar of zes haar leven bepaalt en die de reden is van mijn bezoek. ‘Ik kan er niet goed over praten’, zegt ze, ‘ik praat liever over anderen.’ Niettemin praat ze erover, tranen slikkend.

‘Ik was 21, zomer 1980, en moeder van één kind. Dat kind is mijn oudste zoon, van dezelfde man die altijd mijn man is geweest en nog altijd is. Mijn tweede kind, ook een jongen, werd te vroeg geboren, na zeven maanden. Maar hij bleef in leven en groeide snel. We zagen hem elke dag in de couveuse. Tot hij zes dagen na de geboorte opeens overleed. Althans dat werd ons verteld. Hoe kan dat nu? vroegen we aan de arts. Dat kan gebeuren, luidde het antwoord. Kunnen we het kind zien? vroegen we. Dat kon niet. Waarom niet? Het antwoord was onduidelijk. Het kind zou te misvormd zijn. En eigenlijk was het ook al begraven. Maar we hoefden ons nergens zorgen over te maken. Nergens zorgen over maken? We drongen aan. De antwoorden bleven onduidelijk. We hadden geen idee wat we moesten doen. We waren 21. Niemand hielp ons. Niemand gaf raad. We waren onder de indruk van de dokter. Zo iemand was toen nog een hele mijnheer, mevrouw in ons geval. Die sprak je niet tegen. En dus zwegen we, gingen naar huis, probeerden ons leven voort te zetten, slikten. Dat lukte. Totdat…’

In het eerste decennium van de 21ste eeuw ging de halve wereld aan het internet. Zo ook Mari Cruz. Daar vond ze rond 2010 een verhaal dat sterk leek op het hare. Weliswaar speelde het in een ander ziekenhuis en verschilden de details, maar toch. Na enig zoeken vond ze nog zo’n verhaal, en toen nog een, en weer een. Uiteindelijk bleken er honderden verhalen als die van Mari Cruz over het internet te gaan. Deze werden opgepikt door de media, met als gevolg dat er nog meer verhalen verschenen. Die zijn inderdaad sterk gelijkend en gaan in de meeste gevallen ongeveer als volgt – wat dat betreft is het verhaal van Mari Cruz met een te vroeg geboren kind enigszins uitzonderlijk: een vrouw baart een kind, het is gezond, de moeder krijgt het in haar armen. De vader ziet het. Diep gelukkig valt de moeder in slaap. De vader gaat naar huis. In het ene geval gebeurt het na een paar dagen, in het andere geval gebeurt het meteen: opeens is het kind dood.

Als de ouders naar de oorzaak vragen, wordt verteld dat zoiets kan gebeuren, dat een kind opeens, van de ene op de andere dag, een vreemde ziekte kan krijgen, dat baby’s zwak zijn, dat… wat dan ook. Als de ouders vervolgens zeggen dat ze het kind willen zien, wordt dat in de meeste gevallen geweigerd, met als reden dat het misvormd zou zijn, dat de ervaring hun voor de rest van hun leven zal bijblijven, en soms, dat ook, dat het kind al begraven is. Als de ouders aandringen, wordt hun inderdaad een dood kind getoond. Het lijkt voor hun gevoel weinig of niet op het eigen kind, het is groter, dikker, kleiner. Als ze dat zeggen, luidt de verklaring dat een dood kind in een koeling groter wordt, kleiner, al naar gelang, dat dode kinderen er anders uitzien dan levende, dat… opnieuw wat dan ook.

En meteen daarop wordt gezegd dat ze moeten proberen dit alles te vergeten, dat ze hun leven moeten oppakken, dat papieren, begrafenis en wat al niet meer geregeld worden, dat ze zich daar geen zorgen over hoeven te maken. Overmand door emotie gaan de ouders naar huis. Maar het blijft knagen, jarenlang. Als de ouders dertig, veertig, vijftig jaar later ontdekken dat zij niet de enigen zijn met zo’n knagend gevoel en op onderzoek uitgaan, blijkt dat er nauwelijks of geen sporen zijn, dat een overlijdenscertificaat niet te vinden is, dat een eventueel graf niet bestaat of, ook dat is voorgekomen, gevuld is met stenen, dat elke betrokkene, indien nog in leven, zich in nevelen hult, kortom dat het destijds vertelde verhaal onmiskenbaar niet klopt.

Eenmaal zo ver ontstaat een ander verhaal. Het is dit verhaal dat op dit moment overal in Spanje de ronde doet en volgens een groeiend aantal critici een zoveelste bewijs is van ’s lands moeizame staat, moeizame omgang met het verleden ook: het verhaal van de gestolen baby’s. Het brengt een verrassend maar verklaarbaar neveneffect met zich mee. Dat effect zou je het best de ‘argentinisering van de Spaanse herinnering’ kunnen noemen: omdat ‘men’ in Spanje niet goed weet om te gaan met het verleden wordt onderzoek daarnaar, zeker juridisch, steeds vaker verricht vanuit de migratielanden, met name Argentinië. Deze verplaatsing ligt in het geval van de gestolen baby’s in zekere zin voor de hand. Dankzij de Dwaze Moeders heeft geen land zoveel ervaring met dit thema als Argentinië.

het verhaal van Spanje’s gestolen baby’s gaat terug naar het eind van de burgeroorlog in de jaren dertig toen de overwinnaars geconfronteerd werden met overvolle gevangenissen, waaronder gevangenissen met vrouwen en kinderen. Zo ontstond het plan de kinderen die ouder waren dan drie jaar van hun moeders te scheiden en op te voeden ‘in betere omstandigheden’ – het plan werd ruim een half jaar na het einde van de burgeroorlog bij wet geregeld. In veel gevallen was zo’n scheiding niet ingewikkeld, want in tegenstelling tot de moeders waren de kinderen niet geregistreerd en konden dus ook zonder problemen afgenomen worden. Bovendien ging het in de meeste gevallen om kinderen van republikeinen, vijanden van het nieuwe franquistische regime. Die hadden sowieso geen rechten.

Aldus werden in de eerste jaren na de burgeroorlog (1936-1939) vele kinderen van hun moeder afgenomen en elders ondergebracht. Hoe vaak dit gebeurde is niet te zeggen, temeer niet omdat het Spaanse ministerie van Justitie op 4 december 1941 een wet uitvaardigde met betrekking tot kinderen die zogenaamd of daadwerkelijk ouderloos waren. Deze wet maakte het mogelijk de oorspronkelijke naam van zo’n kind voorgoed uit de boeken te doen verdwijnen. Het kreeg simpelweg de naam van de adoptieouders.

Volgens een opgave van een van de verantwoordelijke instanties, de Patronato de San Pablo, waren er in 1942 iets meer dan negenduizend kinderen voor wie iets dergelijks zou kunnen gelden, negenduizend kinderen dus van wie één of beide ouders in de gevangenis verbleven. In 1943 waren dat er meer dan twaalfduizend en tussen 1944 en 1955 zou het in totaal om bijna 31.000 kinderen gaan. Voeg hierbij het grote aantal dat tijdens de burgeroorlog door de ouders naar het buitenland werd gestuurd en daar het spoor naar de familie kwijtraakte en je komt al snel tot getallen die richting veertig-, vijftigduizend gaan – kinderen dus die ‘geroofd’ konden worden.

Linksdenkenden zouden behoorlijk van slag zijn. Hun kinderen konden beter in een andere omgeving opgroeien

Het is pas sinds een jaar of vijftien dat deze cijfers de ronde doen. Dat komt vooral door een studie van de Catalaanse historicus Ricard Vinyes en een daaraan gekoppelde tweedelige documentaire van de Catalaanse televisie (Els nens perduts del franquisme, ‘De verloren kinderen van het franquisme’). De Catalaanse oorsprong van dit onderzoek past in het politieke gevecht tussen Madrid en Barcelona dat al jaren gaande is en dat met de huidige machtsstrijd rondom de afscheiding een voorlopig dieptepunt heeft bereikt. Dat gevecht gaat niet alleen om de zelfstandigheid van Catalonië, het gaat om veel meer, om wereldbeelden, om visies op het verleden. Hierbij nemen de Catalanen steevast een kritische positie in, tegen de centrale macht, tegen de geïnstitutionaliseerde herinnering en tegen het zogenoemde nationale verleden. Niettemin is onduidelijk wat de door hen geleverde cijfers precies zeggen.

In de kritische media en op internet wordt veelal aangenomen dat het in zo goed als alle gevallen om politiek gemotiveerde roof gaat. Vandaar dat men met betrekking tot de eerste decennia na de burgeroorlog veelal over dertig- tot veertigduizend gestolen kinderen spreekt. De regerende Partido Popular en haar aanhangers spreken dergelijke aantallen scherp tegen. Ze zouden veel lager zijn. Bovendien: ‘roof’? Het ging in de meeste gevallen om kinderen zonder ouders. Het is toch goed dat die een thuis vonden? Zonder jarenlang onderzoek is niet uit te maken wie gelijk heeft of wat waar is. Maar dat vele kinderen gestolen werden, staat vast.

De meest sombere uitleg van het kinderroofverhaal wordt versterkt door een aspect dat zowel in de studie van Vinyes als in de documentaire van de Catalaanse televisie veel klemtoon krijgt en sindsdien alom herhaald wordt: dat van psychiater Antonio Vallejo Nájera. Vallejo was een Spaanse arts en militair die door zowel persoonlijke als ideologische banden nauw verwant was aan Franco en, vermoedelijk mede om die reden, de eerste persoon was die een leerstoel psychiatrie aan een Spaanse universiteit bekleedde, in dit geval aan de fameuze universiteit van Madrid. Voor het zo ver kwam bracht hij een tijd in Duitsland door waar hij niet alleen de kneepjes van het vak leerde maar ook doordrongen raakte van een wereldbeeld dat nauw verwant was aan dat van Hitler en de zijnen.

In 1937 publiceerde Vallejo een eerste boek waaruit bleek dat hij geloofde in rassenleer, in het bijzonder in het bij ons zo goed als onbekende en in verband met ‘ras’ ook vreemde begrip Hispanidad, Spaansheid. Spaansheid is zoiets als wat bij ons Batavierendom zou zijn, de gedachte dat er ‘iets’ in de genen van een groep of natie zou zitten dat deze groep fundamenteel onderscheidt van andere groepen. In Nederland spelen dergelijke gedachten sinds eind achttiende, begin negentiende eeuw (Bataafse Republiek) een ondergeschikte rol, elders herleefden ze eind negentiende, begin twintigste eeuw om vervolgens een grondslag te vormen van het nationaal-socialistisch erfgoed. Zo drongen zij, onder meer via Vallejo, ook in de Spaanse medische wetenschap en cultuur door.

‘We zijn het eens met de nationaal-socialisten dat elk ras zijn eigen functie en betekenis heeft’, schreef Vallejo in Eugenesia de la Hispanidad, ‘en bovendien over biopsychologische kenmerken beschikt die boven alles gekoesterd moeten worden. Spanjaarden zijn nooit bang geweest zich te mengen met andere volkeren, maar zij hebben hun eigenheid daarbij nooit verloren, integendeel, zij hebben haar versterkt. Daarmee hebben zij de essentie van hun Spaansheid bewaard en hun psychologische eigenaardigheden vernieuwd.’

Veertig jaar na Franco halen instanties nog steeds de schouders op over de kinderroof © Josef Koudelka / Magnum photos / HH

Totdat, aldus nog steeds Vallejo in zijn boek over de eugenetica oftewel rasverbetering van de Spaansheid, in de jaren na de Eerste Wereldoorlog het verval intrad. Zo dachten er velen, en niet alleen in Spanje. Het was een refrein van de rechtse kritiek op de samenleving en dus ook van een groeiend aantal Spanjaarden – kritiek die in gematigde vorm tegenwoordig weer de kop opsteekt. Volgens toenmalige rechtse critici zou met name de Tweede Republiek (1931-1936/1939) het begin van het einde zijn. Marxisme, Amerikanisme, secularisatie en wat al niet meer verzwakten de Spaansheid en moesten om die reden met wortel en tak worden uitgeroeid.

Wat Franco en de zijnen met wapenen wilden doen beoogde Vallejo als arts. Al in 1938, nog midden in de burgeroorlog, begon hij met nadrukkelijke instemming van Franco een onderzoek naar de ‘psychofysische wortels van het marxisme’. Zo ontstond de gedachte van een ‘gen rojo’, een ‘rood (links) gen’. Al heb ik de uitdrukking in het werk van Vallejo zelf nergens kunnen vinden (wel in dat over hem), dat linkse figuren specifieke, ziekelijke kenmerken zouden vertonen stond volgens Vallejo vast. Spanje, zo meende hij, zou tijdens de Tweede Republiek overvoerd zijn geraakt door abnormalen, idioten en andere geesteszieken, mensen die niet begrepen dat er slechts één manier was om Spaans te zijn en Spanje groot te houden. Vallejo beweerde dit niet zomaar. Hij deed het op basis van uitvoerig onderzoek, onder meer onder vijftig republikeinse vrouwen in de gevangenis van Malaga. Naar aanleiding hiervan kwam hij, niet verwonderlijk, tot de conclusie dat linksdenkenden inderdaad behoorlijk van slag waren. Vandaar de noodzaak hun kinderen in een andere omgeving op te voeden.

Mari Cruz raakt zichtbaar geïrriteerd als ik het franquistische verhaal van de geroofde baby’s ter sprake breng. ‘Dat heeft met mijn verhaal, ons verhaal, niets van doen’, stelt ze. ‘Onze ervaring is van later, toen Spanje al een democratie was, of bijna.’

Sleutelfiguren uit de regerende Partido Popular zouden er belang bij hebben de zaken te laten voor wat ze zijn

Ze heeft gelijk. Ook na de dood van Franco en in ieder geval tijdens de overgang van dictatuur naar democratie, de zogenoemde Transitie (1975-1982), vonden ontvreemdingen plaats. Zo verscheen in 1982 in het tijdschrift Interviú een uitvoerig artikel over de praktijken in een privékliniek in Madrid, met daarbij zelfs foto’s van dode baby’s. Dit artikel leidde tot nogal wat ophef, sluiting van de kliniek en tijdelijke ontheffing uit het ambt van de verantwoordelijke arts. Maar daarbij bleef het. In de gedreven oriëntatie op de toekomst van het Spanje van na Franco was er weinig tot geen aandacht voor dit soort zaken. Ze werden misschien niet zozeer vergeten als wel opzij geschoven.

Tot voor kort dus. Op dit moment loopt een proces tegen de arts over wie in 1982 door Interviú werd geschreven, Eduardo Vela. Een van zijn belangrijkste medewerkers, een non, is ondertussen gestorven. De man zelf is in de tachtig, maar volgens het telefoonboek is hij nog altijd eigenaar van een kliniek voor verloskunde en gynaecologie. Veel cliënten zal hij daar niet hebben. Daarvoor is er de afgelopen jaren te veel gebeurd. Maar volgens Mari Cruz en anderen die een kind ‘verloren’ en volgens talloze kinderen die door stiefouders werden opgevoed, is er lang niet genoeg gebeurd. In ieder geval schiet het proces tegen Vela niet op, zoals andere processen over vergelijkbare zaken nauwelijks van de grond komen. Vrijdag 13 oktober werd hiertegen bij het gerechtshof van Madrid nog gedemonstreerd. In Madrid schijnt er één politieman te zijn die zich met gestolen kinderen bezighoudt. Op het moment van dit schrijven is de man ziek en ligt het onderzoek stil.

Het is veelzeggend dat ook in het Spanje van na Franco kinderen geroofd werden, stellen critici. Nog veelzeggender vinden zij het dat officiële instanties dertig, veertig jaar later hierover nog steeds de schouders ophalen. Het tekent het land. Het is door en door corrupt, kapot, verdwaald. Anders gezegd: er is sinds Franco veel minder veranderd dan gewoonlijk aangenomen wordt. Dat verklaart de enorme tegenstellingen van dit moment en de talloze polemieken op het scherp van de snede. Je hoeft maar een uurtje de tv aan te zetten om het te zien: in het Spanje van nu zijn er meer kloven dan bruggen, en niet alleen als het om de tegenstelling tussen centrale overheid en Catalonië gaat. Compromissen bestaan niet. Wie niet onvoorwaardelijk rechts is, is meelijwekkend links – en andersom.

Toch werd niet eens zo lang geleden geprobeerd een midden te vinden. Dat gebeurde tijdens de Transitie. Toen was compromis het toverwoord. Maar precies daar ligt volgens moderne commentatoren het probleem, ook weer wat betreft de positie van Catalonië. Volgens links is tijdens de Transitie onvoldoende korte metten gemaakt met het verleden. Volgens rechts is toen juist te veel traditie prijsgegeven, met als gevolg dat Spanje een moreel niemandsland is geworden: zo eigen of ‘hispanistisch’ het land ooit was, zo non-descript, westers, Amerikaans en ‘modern’ is het nu.

In het verhaal van de geroofde baby’s heeft de linkse visie vanzelfsprekend het voortouw. Vandaar alle aandacht voor de franquistische continuïteit in het levensverhaal van dokter Vela. Weliswaar was diens belangrijkste drijfveer financieel, hij rechtvaardigde zijn praktijken met gedachten die uit dezelfde hoek komen als die van collega Vallejo: dat kinderen in een goed katholiek gezin beter af zijn dan bij een moeder die jong, niet getrouwd, mentaal verdwaald of anderszins verloren is. Het is moeilijk uit te maken of dit klopt. Vela zwijgt, een proces werd destijds niet gevoerd en het huidige proces heeft nog weinig opgeleverd. Wel staat vast dat de man nauwe banden had/heeft met vooraanstaande figuren uit de Franco-kliek en actief was/is in de rechts-katholieke organisatie Opus Dei.

Dezelfde banden maar dan van verantwoordelijke personen in politiek en administratie zouden verklaren waarom een proces als dat tegen Vela niet opschiet, zoals ook onderzoek naar andere aspecten van het Franco-verleden niet opschiet, denk aan het grote aantal geëxecuteerden die nooit geïdentificeerd en fatsoenlijk begraven werden. Sleutelfiguren uit de regerende Partido Popular zouden er te veel belang bij hebben de zaken te laten voor wat ze zijn. Het is een zoveelste bevestiging van het ‘linkse’ refrein: dat Spanje in de afgelopen veertig jaar veel minder veranderde dan werd aangenomen.

De inertie rond de Spaanse geschiedenis verklaart waarom het zwaartepunt van de juridische kritiek op het recente verleden zich de afgelopen jaren verplaatst heeft van Europa naar Latijns-Amerika, Argentinië voorop. Sleutelfiguur hierbij is Baltasar Garzón, de kritische Spaanse rechter die naam maakte met zijn vervolging van de Chileense dictator Pinochet en betrokkenen bij de Argentijnse dictatuur. In 2008, kort na de aanname van de Wet op de historische herinnering, begon Garzón zich ook te bekommeren om Spaanse zaken, onder meer door een lijst op te stellen van meer dan 143.000 personen die opgespoord en herbegraven zouden moeten worden. Ook begon hij een onderzoek naar de franquisten die hiervoor verantwoordelijk waren, terwijl hij de arrestatie eiste van betrokkenen die nog in leven waren en aantoonbaar misdaden tegen de menselijkheid hadden begaan.

Voor de zittende macht was dit vele stappen te ver, met als gevolg dat Garzón van zijn taken werd ontheven. Het betekende niet het einde van zijn strijd, want in een voor alle partijen verrassende ontwikkeling werden de verhoudingen in korte tijd omgedraaid – overigens nadat Garzón zich deels in Argentinië had gevestigd: niet langer onderzocht een Spaanse rechter Latijns-Amerikaanse misdaden, Latijns-Amerikaanse rechters begonnen nu Spaanse misdaden te onderzoeken. Dat onderzoek heeft ook al enig effect gehad – niet voor Mari Cruz, wel voor anderen. Zo werd begin juli in Madrid het lichaam herbegraven van een man die in april 1939 door de franquisten was gefusilleerd. Voor zijn 92-jarige dochter, in 1939 nog pas dertien, was het een emotioneel moment en de afsluiting van een lange strijd die naar haar zeggen zonder buitenlandse hulp nooit zo gelopen zou zijn.

Talloze Spanjaarden hopen dat hun binnen afzienbare tijd iets dergelijks overkomt. De website van CeAQUA, een door de Argentijnse staat gesteunde organisatie die zich bekommert om misdaden begaan tijdens het franquisme, laat het groeiende aantal (aan)klachten zien. Zo goed als elke dag komt er een bij. Het is een zoveelste illustratie van de verscheurdheid van Spanje: op sommige gebieden is het land niet meer in staat zijn eigen boontjes te doppen en behoeft het buitenlandse hulp. Vandaar het verlangen naar een nieuwe Transitie, deze keer niet van dictatuur naar democratie maar van schijnbare naar werkelijke democratie.

Alweer meer dan zes jaar geleden, in mei 2011, gingen ontelbaar veel Spanjaarden de straat op om te protesteren tegen de zittende politiek, corruptie en werkloosheid en om te pleiten voor een ‘waarlijk democratische natie’. Deze 15M-beweging maakte deel uit van een internationale golf die nauw verbonden was aan gebeurtenissen in de Arabische wereld. In Spanje is er sindsdien op het eerste gezicht veel veranderd, al is het alleen al dat het tweepartijenstelsel doorbroken werd. Maar de opstelling van de nieuwe partijen, hun geflirt met de bestaande partijen en de blijvende greep op de samenleving van de traditionele macht doen vrezen dat alles toch weer bij het oude blijft. En dát kan niet de bedoeling zijn. Tegelijkertijd weet niemand wat van alle beroering en geruzie van dit moment de uitkomst zal zijn.